De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAravnaas dorschvloer.Ga naar voetnoot*Alzoo werd de heere den lande verbeden. Gods Engel staat weêr op den dorschvloer. Davids zonden,
Neen, Izrels gruwlen, en geen misdaân van hun Vorst,
Ontblootten 't strafzwaard van de Godswraak dat hy torscht;
De tuchtroê, lang beproefd, was vruchteloos bevonden
By 't volk dat Hem die wreekt in 't aanzicht honen dorst.
Ja droeven, ligt gy op uw leger bang te kermen
In de aakligheden van de doodsnacht; 't is Gods hand:
Zijn wraakfiool stort uit op 't schuldig Vaderland.
Wat smeeken we aan uw koets Zijne Almacht tot ontfermen,
In 't ijslijk midden van dees Sodoms gruwelbrand?
Wat ligt ge, ô Christenschaar, voor God in 't stof gebogen,
Daar 't dolle feestgejuich van woeste dartelheid
Tot in uw slaapsteê zelfs waarop de boetling schreit
De bede stooren durft die opgaat naar den hoogen,
Wanneer ge in stof en asch op Jezus wonden pleit?
| |
[pagina 384]
| |
Genade...? Ach, kan een volk zich met genade streelen,
Dat zich, door d' arm van God uit juk gered en dwang,
De Hel in de armen wierp ten wissen ondergang,
Om Heidnen gruweldienst en Outersmaad te deelen,
En aan den Moloch rookt van 't valsche Staatsbelang?
Vraagt dit uw eigen hart, vervallen Nederlanders
(Wier vaadren Jezus kerk de grondsteen was van staat,)
Thands afgevallen tot verbasterd Heidnenzaad,
Weerspannig tegen God en 's Heilands zegestanders!
Waar is uw steunsel thands, uw schuts en toeverlaat?
Waar zijn de Wondren, die Zijn gunst u aan deed schouwen
Toen vloed en tij' voor u des vijands macht bestreed?
Waar is de Heiland nog, dien ge eens zoo trouw beleedt?
Waar is de rotssteen van uw Christlijk zielsbetrouwen,
't Geen 't woeden van geen Hel, geen afgrond, wanklen deed?
Ach! keer, ja keer te rug, en nog zal Hy behoeden,
In wiens geduchten naam gy alles overwont!
Nog staat voor wie Hem zoekt, Zijn eeuwig Heilverbond,
Ten trots' van 't stormgeweld der aardsche watervloeden,
Op de eeuwig vaste rots onwankelbaar gegrond.
1829.
|
|