De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAmerica.Ga naar voetnoot*Daarom zal u de melaatsheid Naamans aankleven. 'k Beklaag, uit grond van 't hart, de aan jammer zwangre stond,
Kolombus, dat ge 't land van vloek en zilver vondt,
't Geen op de gruwlen waar ons warelddeel in plaschte
Dien nieuwen zondvloed van nog nieuwe jamm'ren tastte.
Viel, Hemel! ons Euroop niet diep genoeg in 't wee
Om niet een dubble Hel van over 't ruim der zee
Te zoeken, en door macht van volgeladen schepen,
Met feest- en jubelzang naar herwaart heen te sleepen?
Ach! 't veege Troje danst en dartelt dol van zin,
En haalt zijn ondergang met trotsche blijdschap in.
Zoo doet ge, ô dwaas Euroop, in 't nieuwe wareldvinden
Verheerlijkt, dwars door zee en onbetoomde winden:
Zoo springt u 't hart omhoog by d' u zoo nieuwen buit,
Dien 't overweldigd ruim uw hebzucht opensluit;
En ach! wat gadert ge voor oogsten op die stranden?
't Verval van 't menschlijk ras, en nieuwe Duivlenbanden.
ô Welk een jammer heeft dat Westland niet gebaard!
Wat kwaad voor lijf en ziel gegoten over de aard!
Hoe 't menschlijk ras verzwakt, ontedeld, en in de aderen
Het leven-zelf verpest, de reuzenkracht der Vadereu
| |
[pagina 356]
| |
Ontwricht! ja zelfs 't verstand beneveld, en 't gemoed
Verbasterd, met de bron van 't oude Heldenbloed!
Ja, Zeevaart juich' zich toe op 't heerlijk landontdekken
Dat 's aardrijks ronden bol volkomen om deed trekken,
De wetenschap volmaakte, en als een nieuw heelal
Aan 't vorschend oog ontsloot, der Leerzucht ten gevall',
De kennissen verrijkte, en werkzaamheid by 't woelen
Een nieuwe richting gaf in 't rustloos winstbedoelen.
Ach! 't goud, het zilver waar m' op vlamde als 't hoogste wit,
Werd uitgeput, en zonk in waarde by 't bezit. -
De ontvolkte streken en wijduitgestrekte stranden
Beloven vruchtbaarheid aan altijd nijvre handen,
Men vormt er akkers, plant; by de eigen landschapsvrucht
Rijst Noordsche en Oostersche oogst, gekweekt in Westerlucht.
Sicieljes suikerteelt, Egyptens welige oesten
Verdwijnen; land by land in werkloosheid, verwoesten;
En 't is America dat alles leevren moet!
Daar woont de welvaart thands, de bron van overvloed!
Het zij zoo! maar bedenkt ge, ô roekeloos Europe,
Tot welk een duren prijs men dees verplaatsing koope,
En hoe ge u-zelv ontvolkt, ontzenuwt, en verkracht,
En steeds gelijker wordt aan 't uitgeroeid geslacht?
Zie 't Europeesche ras van huis- en runderdieren
Daar ze in die Westerlucht naar 't schijnt zoo welig tieren;
De meestertrouwe hond verliest er zijn geblaf;
Het rund zwelt op in grootte, en neemt in krachten af;
Zijn vleesch zet uit, maar 't mist de oorspronklijke eigenschappen,
Heeft d' eigen geest niet meer noch 't voedsel in zijn sappen:
Ja, zelfs de mensch ontaart, by grooter lichaamsstal,
In neiging, en begrip, aan d' overzeeschen wal.
Van kwalen rep ik niet en de ijslijkste aller plagen,
Van de eerste ontdekking af, naar herwaart meêgedragen;
Van 't leven, reeds verwoest in 's levens eersten wel,
En de in 't Natuurgenot zich openende Hel.
Voor 't duurgeliefkoosd oord 't geen elk verkiest te roemen
Mag thands geleerdheids kraam wat zekerst is, verbloemen,
| |
[pagina 357]
| |
En loochnen 't licht der zon, en wikklen in heur gaas
Wat waarheid kenbaar is voor wijsgeer en voor dwaas;
Ja laat men, zoo men kan, dat land, die lucht bevrijden
Van't gruwzaamst dat op aarde ooit menschdom heeft doen lijden,
Hoe veel nog andere....! Ach, ik sidder op 't gezicht
Van 't door der oudren bloed in 't zaad verbasterd wicht.
'k Zwijg van den tuimelgeest die de altijd heilge banden
Verscheurt, de haven schuwt om op een bank te stranden,
En vrijheid schreeuwt, om aan een opgeraapten drom
Zijn rechten af te staan en 't dierbaarst eigendom,
Gewetenslicht, en bloei en welvaart:-ja, te bukken
In 't zwaarste juk op aard, het onderling verdrukken.
Ik vraag ook niet, of 't geen die veldgrond overplant,
Geen eigenschap ontleent van 't nieuw ontgonnen land?
Of 't voedsel, daar geteeld uit Europeesche zaden,
Geen giften in zich trekt die bloed en lichaam schaden?
Gewis (ontkenn' men 't vrij!) het Siciljaansche riet
Had by zijn balsemzoet de zure scherpte niet
Die 't ingewand ontstelt, waarvan de tanden breken.
Geen rijst als 't Oosten schenkt, bedekt de Westerstreken;
In de eene en andre schuilt geen zelfde voedingkracht.
America verwoest heel 't menschelijk geslacht.
Doch, Hemel, 't was uw wil! wie zal uw straftuig wraken,
Wanneer ons boven 't hoofd de schorre donders kraken.
Dit tuighuis was bewaard tot straf voor 't halve rond
Dat uw getergden vloek zich afdaagde op zijn grond.
Het uurglas van geduld was verr' genoeg verloopen;
Dit tuighuis van Gods wraak viel op zijn wenken open,
En stortte op dat Euroop dat de aarde wetten gaf
't Vermomde jammer, in een nieuwe wareld, af.
't Onbandig trotsch Euroop moest eenmaal, ja, vervallen:
't Was, Azie, ook uw lot na 't overmatig brallen:
Ons aandeel stak na u 't vermetel hoofd om hoog,
Het strekte de armen uit, en heel het aardrijk boog.
Ja, alles volgt den weg van zon- en hemellichten.
Het aardrijk heeft zijn zwaai, waar alles voor moet zwichten.
Euroop was eenmaal ook verwilderd, bar, en woest,
| |
[pagina 358]
| |
aant.En in die woestheid lag al 't geen het worden moest.
America werd ook in 's Hemels hooger orde
Een zuivering bestemd waar 't door veredeld worde.
Het lot van volk, van land, van ieder warelddeel
Is in Gods raad bepaald, en geldt Hem evenveel.
1827.
|
|