De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijOranjes wond.Ga naar voetnoot*Geen kroon weert de ouderlijke smart
Van 't zoo aandoenlijk moederhart,
Dat voor haar dierbaar kroost moet beven,
Hoe lijdt ge, ô teedre Koningin!
Hoe zwoegt die borst van kindermin,
Door eindloos kloppende angst gedreven!
Hoe staart ge met bestorven mond,
Naar 't gapen van die eedle wond,
Zoo fier in 't oorlogsperk gewonnen!
Die wond, zoo grootsch, zoo glorierijk!
Dat onmiskenbre heldenblijk,
Dat lauwren niet vergelden konnen!
Hoe voeltge in 't gloeien dier kwetsuur
De strenge banden der Natuur
Zich naauwer om uw boezem klemmen!
Hoe voelt zich 't oog vol Vorstengloed,
In weêrwil van verheven moed,
Met zilte tranen overzwemmen!
| |
[pagina 216]
| |
Vliet, teedre tranen, vliet, ja vliet!
Ge onteert de Vorstenkaken niet,
Noch 't hart waaruit gy zijt ontsprongen.
Ook 't purper eischt die moedertroost
By 't bloed van 't haar zoo waardig kroost,
Door d' oorlogskreet heur arm ontwrongen.
Doch nijpt de smart u 't ingewand;
Niet minder voelt het Vaderland
By d' aanblik die uw ziel doet treuren.
Wie onzer, Koninklijke Vrouw,
Die door dat voorwerp van uw rouw
Zich 't hart niet tarnend op voelt scheuren!
Waar leeft, waar schuilt die aterling
Wien Neêrlands grond als wieg ontfing,
Die aarzlen zou voor Hem te sneven?
Wie leeft er, vatbaar voor den plicht,
Die niet de lust van 's levens licht
Voor 't stelpen van die wond zou geven?
Ja, ware een druppel van dat bloed
Met duizend levens slechts geboet,
Geen onzer zou het zijne sparen!
Met wellust bracht zich Nederland
Voor 't jeugdig bloed ten offerand
By de aangestoken zoenaltaren.
Maar neen, dat purper blinkt te schoon;
Dat bloed geeft luister aan uw kroon,
En schittert boven flonkersteenen!
Dat purper toont de ware spruit
Die Nassaus heldenaart ontsluit,
En wy, wat zouden wy 't beweenen!
| |
[pagina 217]
| |
Die wond, die de arm des Helds bevocht,
Heeft onverbreekbrer band gewrocht
Dan ooit de pijlen heeft omgeven:
Dat bloed is 't zegel van den eed
Dien 't Vaderland Oranje deed,
Om eeuwig aan zijn Vorst te kleven.
Hoe edel droegt ge, jeugdig Held,
De plagen van het Oorlogsveld,
En streefde dood en wonden tegen!
Hoe zag U Taag- en Ibervloed
In 't om uw zijden stroomend bloed
De krijgskans dwingen door den degen.
Voor hun hebt ge arm noch moed gespaard,
Maar Holland was U meer nog waard!
Uw bloed-alleen kon dit betoonen.
Gy gaaft het, by den zegepraal,
Verknocht aan uw verwinnend staal,
En - Neêrlands trouw zal 't U belonen.
Dat bloed gevoelt zich Hollandsch bloed,
En kent geen palen aan zijn moed
Daar 't Vaderland en Huis verdedigt:
Het schonk zich; de Almacht nam het aan;
De schuld van Holland is voldaan,
En aarde en hemel zijn bevredigd.
1815.
|
|