De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDe bloedhond.Ga naar voetnoot*De bloedhond, eens in band geklonken,
Ontbloot de felle tanden weêr,
En stuift, van nieuwe woede dronken,
Door 't hem ten perk gestelde meir.
Ontembaar door gevoelde slagen
Waarmeê hy 't nest zich uit liet jagen;
En moê, in brandend ongeduld
Aan 't toegeworpen been te knagen,
Verstout hy zich een sprong te wagen,
Die half Euroop met schrik vervult.
| |
[pagina 193]
| |
Thands gaat het op een nieuw aan 't kelen;
Beeft herders! wacht u, lamm'renkooi!
Hy vindt er die ze met hem deelen,
Indien hy slachting vindt en prooi.
't Is lang, dat hy naar 't bloed versmachtte
Dat steeds zijn kaken heeft bespoeld,
Naar moedwil en verscheuring trachtte
Die 't helgloedaâmend hart verkoelt,
En 't hemelzalig uur verwachtte,
Dat de aarde weêr zijn schrik gevoelt.
Wat zult ge thands, bedeesde lammeren,
Daar 't monster naakt, en om zich bijt? -
U nederstrekken, blaten, jammeren,
Tot dat het u aan flarden rijt? -
Of zult gy thands, geslacht en zeden
Verloochnend, met gescheurde leden,
Nog druipend van zijn vroeger wond,
Hem naadren in geveinsde beden,
Om aan der moordren spits te treden,
Die roof en schennis hem verbond?
Onnoozlen! waant gy hem te blinden?
Hy kent u smaaklijk bloed, en wol;
Geen klaauw of tanden tot verslinden;
Geen wolvenhart, van vraatzucht dol.
Geen brave kan met woeste beulen,
Wien 't bloed van muil en nagels vloeit,
Geen eedle ziel met snoodaarts heulen,
Wier hart natuur heeft toegeschroeid;
En de afkeer blijft niet werkloos smeulen,
Die wederzijdsche boezems gloeit.
Welaan dan, onder 't lot gebogen! -
Ligt neêr, en offert u den moord.
By 't laatste bloed, u uitgezogen,
Zij 's monsters wellust niet gestoord!
Doch neen, schept moed! Getrouwe knapen
| |
[pagina 194]
| |
Staan pal, en vliegen reeds te wapen,
En wachten 't grijnzend ondier af!
Het nader' met zijn roofgezellen;
Zy staan gereed hem neêr te vellen,
En af te keeren op hun staf.
Gevloekte bloedhond, durf slechts naderen!
Ook ons blaakt woede en razerny.
Geen druppel bloeds doorvloeit hier de aderen,
Of 't zweert u dood, Europa vrij.
Ja, durf de schaapskooi overvallen;
De Herder waakt voor heerd en stallen.
Wy scharen ons by duizendtallen;
En 't zijn geen herdrenstaven meer;
Maar jaagrenmoed en jachtroerknallen
Ontfangt u op 't geveld geweer.
Haast zien wy 't u door 't harte boren,
Op 't juichend aardrijk uitgestrekt;
In 't bloed uit eigen wond versmoren,
Met hoon en vloeken overdekt!
De Hemel-zelf zal vreugde schreeuwen,
Daar 't Péan door de wolken kraakt;
't Zal vrede zijn met Wolf en Leeuwen
Als gy uw tijgrenadem braakt;
En heilig is aan volgende eeuwen
De dag die om uw doodstuip blaakt.
ô Rijst, spoedt aan, gy morgenstralen
Die 't gruwzaam rif beschijnen moet,
En 't eeuwig bloedbad zal bepalen
Dat eindloos zwaddert om zijn voet!
Wel, wel hem! die der Volken plagen,
Die 't juk, zoo lang met spijt gedragen,
Op 't hoofd des booswichts wreken kan;
Dien Mas-anjello onzer dagen
Den kogel door den kop zal jagen,
En vrijen de aard van heur tyran!
1815.
|
|