De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
Krijgsmans lied.Ga naar voetnoot*Πέρας μὲν γάρ ἐστιν ἁπᾶσιν ἀνθρώποις τοῦ βίον θάνατος, κᾂν ἐν οἰκίσκῳ τἰς αὐτὸν καθέιρξας τηρῇ.
adagio.
Met lust, met lust het zwaard aanvaard,
Den oorlogsstandaart opgestoken,
En lauwren om de kruin gegaârd,
Die versch van 't bloed des vijands rooken!
't Is schoon, by 't blikkren van het staal,
By 't bliksemvuur van 't grof metaal,
De zege te gemoet te streven!
Wat geve ik om een blinden schoot!
De sterv'ling is gedoemd te sneven,
En de eer van 't schoonst, roemruchtigst leven
Volmaakt zich door een schoone dood.
Ja schande en smaad wordt uitgewreven,
Voor wie, door heldenmoed gedreven,
Zijn bloed in 't oorlogsperk vergoot.
allegro.
Wie toch zou ooit voor 't sterflot beven!
Wie vreezen voor een gonzend lood!
De dood maakt eens een eind aan 't leven,
Al schoon gy 't in een doosjen sloot!
tegenzang.
Laat den lafaart aan den haard;
Helden voegt het oorlogszwaard!
Laat den bloodaart beven!
Wie, wie vreest er voor een schoot,
| |
[pagina 159]
| |
Wie voor staal of gonzend lood?
Wie voor kogelvuur of schroot?
Eenmaal moet men sneven!
Niemand die dit ooit ontvlood;
En de dood, en de dood
Maakt gewis een eind aan 't leven,
Schoon ge 't in een doosjen sloot.
Schuilde men in 't hoenderhok!
In zijn bestjens onderrok!
Wijven mogen beven!
Wy, wy vreezen stoot noch schoot:
Ware braafheid heeft geen' nood:
Treft den krijgsman staal of lood,
't Draagt zijn naam geschreven.
Niemand die zijn lot ontvlood;
En de dood, en de dood
Maakt gewis een eind aan 't leven,
Schoon men 't in een doosjen sloot.
choor.
Komt dan, mannen! wel gemoed!
Ja, dit wapen dorst naar bloed!
Bloodaarts mogen beven!
Wy, wy vreezen voor geen schoot,
Voor geen bajonettenstoot;
Niemand staat den doodsteek bloot,
Voor het uur van sneven.
Wie de borst aan 't lemmer bood,
't Is de dood, 't is de dood,
Die een einde maakt aan 't leven,
Schoon men 't in een doosjen sloot!
Valt dan vrolijk, valt slechts aan!
Hollands roem moet boven staan!
Doet den vijand beven!
Wie het hoofd manmoedig bood,
| |
[pagina 160]
| |
Dien ontziet en staal en lood,
Schutgevaart en donderkloot,
Hoe zy om hem zweven!
Ware braafheid heeft geen nood;
En de dood, en de dood,
Maakt toch eens een eind aan 't leven,
Schoon men 't in een doosjen sloot!
eene stem.
Zoet en streelend is het uur,
Als men by het wintervuur
Knollen zit te braden,
En aan 't wijfjen dat men mint,
Aan het sprookjenslievend kind,
Aan een ouden grijzen vriend
Roemen mag op daden!
Als men vrolijk zeggen kan:
'k Ben de man, 'k ben de man,
Die mijn plicht niet heb verraden;
En ik draag er teekens van.
eene andere.
Hier, hier vloog een schuinsche schoot,
Die mijn makker had gedood,
Langs mijn wambuisknopen,
Schroeide my den boezem zwart,
En ging zijlings by het hart,
Of hy weggekanteld werd,
Naar een ander loopen.
Wel is, dien de hemel spaart,
Goed bewaard, goed bewaard;
En op 's Hoogsten schuts te hopen,
Is den braven krijgsman waard!
de eerste.
Heilig is de sabelslag,
Die het voorhoofd sieren mag;
| |
[pagina 161]
| |
Dierbaar zijn de wonden,
Die men voor zijn' wettig' vorst
Om mag dragen op de borst,
Zy betoonen, wat men dorst.
't Zijn bespraakte monden,
Die getuigen wat wy zijn,
Niet in schijn, niet in schijn,
Maar in 't vuur van proef bevonden,
Als het staafgoud uit de mijn.
de tweede.
Kinders, acht die wonden hoog,
En beschouwt ze met een oog,
Van ontzag doordrongen!
Wel hem, die ze hulde doet!
Panden zijn het van den moed;
Panden van het Hollandsch bloed,
Waar wy uit ontsprongen!
Schoonen, acht hun heldenaart
Liefde waard, liefde waard,
Die dat eereblijk ontfongen!
Laf is, die met lafaarts paart!
toezang.
ô Hoe streelend, ô hoe zoet,
Schoon men ook een handvol bloed
Voor den roem mocht geven!
Als men op zijn ouden dag,
Met een kommerloozen lach,
Heldenteekens toonen mag,
Op de borst geschreven;
En, gezegend en geacht,
't Sterflot wacht, 't sterflot wacht,
Dat na 't einde van ons leven
Glorie spreidt op 't nageslacht.
| |
[pagina 162]
| |
choor.
ô Hoe streelend, ô hoe zoet!
ô Hoe welbetaald dat bloed,
Aan den plicht gegeven!
Bloed, voor 't Vaderland gestort,
Dat ons zoo vergolden wordt
Met een roem die nooit verdort,
Roem, die nooit zal sneven!
Daar men onzen naam vermeldt
Als een Held, als een Held,
Die geen laf, verachtlijk leven
Boven plicht en glorie stelt!
1813.
|
|