De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijVoorzang
| |
[pagina 9]
| |
Geeft doortocht aan een' stroom, die, bruischende opgedrongen,
Zijn sluizen openbreekt, zijn oevers overzwemt!
Reeds heeft de hand des tijds het bloeden uwer wonden
Tot staan gebracht, gestelpt, en met een roof bedekt;
Maar vruchtloos voor het oog de hartkwetsuur verbonden,
Zoo lang ze inwendig gloeit en scheurende opentrekt!
De balsem van de troost die stoven kan en streelen,
Geeft ettring aan de breuk, en zuivert, en ontlast,
Verstopt geen kankrend wee in ijdlen schijn van heelen,
Noch dempt den wel van 't hart, die 't van zijn zorgen wascht.
Neen, Godsdienst en Natuur gebieden ons het weenen!
Ja, Jezus weende op aard by 't sterven van een' vrind;
En wy, hoe zouden we ons van 't zoet der tranen spenen,
Waar 't hart zoo diep gevoelt, zoo teder heeft bemind?
Neen, tranen, vliet, ô vliet! verheft u, lijktoongalmen!
Wy zijn ze ons schuldig, ja, ons-zelven meer dan Hem,
Die thands in 't juichend licht, gekroond met Hemelpalmen,
Voor 't Hallel ooren heeft, maar voor geene aardsche stem!
ô Vorst, met wien we op de aard voor Recht en Vrijheid leden,
Wien een ondankbre hoop, met bloei en heil verstiet!
Nooit zal baldadigheid uw heilige asch vertreden!
Het Nederlandsch gemoed duldt hare onteering niet!
Uw' grafsteen moog gebloemt', noch telgjens, noch lauwrieren
Uit Hollands vrije tuin, zoo schriklijk omgewroet,
Bestrooien: Hollands maagd zal uw gedachtnis vieren,
Zoo lang haar boezem klopt van 't Vaderlandsche bloed.
Geen treurklok moge er thands van Kerk en Raadhuis brommen;
De in rouw gedoschte trom geen' doffe lijkmarsch slaan,
Geen morrende theorb door onzen klaagtoon grommen,
Wy bieden zuivre zucht uit reine boezems aan.
Ja, de eigen Cyther nog, die Rhijn- en Vlietnajaden
By 't wiegjen hupplen deed van Neêrlands braafsten Vorst,
Die Cyther, daar wy 't Lijk in zilte tranen baden,
Heeft nog den zelfden klank, en wy, de zelfde borst.
Ja, nimmer moede of mat, met lot en nood te kampen,
Sloot nooit de grijze Bard de vrije stem in 't hart:
Zijn vingren, krom, verstramd, in de uitgestane rampen,
Slaan nog den echten toon by de algemeene smart.
Bataven, ziet ze nog langs 't eigen speeltuig zweven!
| |
[pagina 10]
| |
Vaak persten ze u de ziel in de aangegrepen snaar,
By 't juichensvol Iö, ten harpkoord uitgedreven;
Thands smelten ze u het hart by de uitgedragen baar!
ô Schenkt het Hollandsch hart aan d'indruk van haar tonen!
Smaakt, smaakt die wellust nog die slechts in 't lijden steekt!
Ach! 't is by 't dartlen niet, by dans of rozenkronen,
Dat de Almacht tot de ziel in kenbre woorden spreekt!
't Is diep gevoel van 't leed, 't zijn teistring, wonden, plagen,
't Is treuren, dat ons lot verhemelt op deze aard!
Aartsgoedheid, 't is uw gunst, indien wy rampspoed dragen:
't Maakt vatbaar voor 't genot, in hooger kreits bewaard.
Gy smaakt dit, dierbre Ziel, die, thands van 't stof gescheiden,
Verhemeld voor uw dood, door godsdienst, deugd, en leed,
Voor ons vertroosting bidt die by uw rampen schreiden,
En de u betoonde trouw ook niet in 't graf vergeet!
ô Vloei de Dichtstroom dan! doordring' hy de ingewanden!
Laaf hy d' aâmechtige die naar verlichting hijgt!
Weêrgalm' zijn vrije toon langs open duin en stranden!
En, haters van de deugd, ondankbre monsters, zwijgt!
Berkheij! wy volgen u, wy hangen aan uw klanken!
Hef aan! ons zwakke riet verstomt voor uwe Luit,
Uw Dichtvuur schittert niet, van de echte Hemelspranken,
Maar vlamt, en bruischt, en knalt, en barst ten boezem uit.
Ja, vlamme en bruische 't op! ontsteke 't hart en nieren!
Ontgloeie 't schaamte en rouw by Volk en Nageslacht!
Zoo ruste uw grijsheid zacht in schaâuw van heur lauwrieren!
Zoo reike u Willems hand den palmtak die u wacht!
1806.
|
|