De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijTroostzang.Ga naar voetnoot*Indien gy kastijding lijdt, zoo draagt zich God tegen u als zonen. Laat des Hoogsten loflied rijzen,
Ook by 't foltren van de smart,
Uit het tot Hem kermend hart!
Ook dit lijden geeft bewijzen
Van Zijn vaderlijke zucht,
In de ons opgelegde tucht.
Ja, schijne alles saamgezworen
Tot verdelging, hoon, en spijt;
't Hart gevoelt waarom het lijdt,
Heeft het niet zich-zelf verloren.
't Dankt en lofzingt, hoe bedroefd:
De Almacht weet hetgeen 't behoeft.
| |
[pagina 137]
| |
Neen, weêrspannig is geen Christen;
Neen, hy kent zijn zondeschuld,
Kent zijn hart met kwaad vervuld.
Zou hy met zijn Vader twisten?
Neen, de tranen die hy schreit,
Spruiten ook uit dankbaarheid.
Dierbre Heiland, voor mijn zonden
Droegt Gy, schuldloos, rein van kwaad,
Wat U de opgeruide haat
In versmading, terging, wonden,
Optastte, en Gy leedt gedwee;
Ja; vergeef hun, was Uw beê.
En zal my 't vijandig woeden
Van een averechts geslacht,
In Gods gramschap voortgebracht,
Wrok of ongeduld doen voeden?
Ach, verhoe dit, ja verhoe 't,
Jezus, om Uw dierbaar bloed!
Laat geen onwil my verrassen;
Zet voor hart en lippen wacht,
Dat het maat hou in zijn klacht.
In uw levensbloed gewasschen,
Ach, bezoedele in 't verdriet
Zich mijn ziel door wanhoop niet! -
Gy, ô Vader, oogt in 't straffen
Niet dan op mijn zielsbelang;
Wilt geens zondaars ondergang;
Treft niet, om U wraak te schaffen;
Maar tot redding uit het juk,
Waar ik kruipend onder bukk'.
| |
[pagina 138]
| |
Immers uit dit zondig leven,
Is het pad naar 't eeuwig Heil
Doornig, hobblig, ruw, en steil.
Ja, Gy noopt ons, door te streven
Waar een zalige eeuwigheid
Den volhardende is bereid.
1827.
|
|