De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |
Erfsmet.Ga naar voetnoot*Delicta majorum immeritus lues.
Horat.
Weinig is het, aan de zonden
Vastgebonden,
Steeds te struiklen op zijn baan;
Ook de misdaad onzer ouderen
Houdt de schouderen
Met des Hemels vloek belaân.
Nog waar 't weinig, om dit dragen
Wee te klagen,
Ware 't slechts een bloote last
Waar het lichaam dat zy drukte,
Onder bukte,
Aan het nakroost opgetast:
Maar ô neen; door 't bloed der Vaderen
In onze aderen,
Bruischt het ons door hart en borst;
En (ô God!) rampzalige erven
Van 't verderven,
Hijgen wy van gruweldorst.
Ja, steeds hijgen, blaken, branden
De ingewanden
Op deze Aardsche legersteê,
En een hartdoorgloeiend prikkelen
Brengt ontwikkelen
Van steeds nieuwe zonden meê.
| |
[pagina 123]
| |
Als de distels op de weiden
Zich verspreiden,
Teelt die kanker immer voort,
En verstikt in nieuwe ranken
Alle spranken
Waar een reiner geest in gloort.
Waartoe zijn wy voortgesproten,
Zwakke loten
Van een zoo doorwormden stam:
Saploos hout en dorre bladeren,
Op te gaderen
Slechts tot voedsel voor de vlam!
Wat dan blijft voor nageslachten
Nog te wachten,
Telkens meer en meer verpest,
Meer verblind, verhard, vervallen,
In een brallen
Dat zelfs roem op schande vest!
God des hemels! ach, zie neder!
Breng ons weder
Tot Uw kennis, tot den plicht!
Laat geen last waar we onder bukken,
Gants verdrukken
Wie zijn oogen t' Uwaart richt! -
Ja, het oog op U geslagen,
Helpt Ge ons dragen,
Heelt Ge ons van 't verwoestend kwaad,
Stuit den voortgang van 't vernielen,
Redt de zielen
Eer 't ontzachbre wraak-uur slaat.
| |
[pagina 124]
| |
Ja, daar wordt in Jezus wonden
Heil gevonden;
Hy droeg onze last voor ons.
Ja, wy mogen in vertrouwen
Opwaart schouwen,
In den troost des Zoenverbonds.
1827.
|
|