De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
Hooger licht.Ga naar voetnoot*De Heer zal zijn tot een eeuwig licht. Vaart wel, gy lampen, hoog in d' ether opgehangen;
Gy wisselende Maan, beheerscheres der Nacht,
Nu schaamrood, dan verbleekt by 't slinken uwer wangen,
Dan, moedig op uw glans by wintersterrenpracht!
En gy, ô wareldbol van vuurvlam, nooit bezweken,
Wiens aanblik de aarde wekt, en 't leven uit haar schoot;
Beheerscher der Natuur, wien blinde volken smeeken,
Wien de aard heur groeikracht dankt, wy 't onderhoudend brood!
En gy, ô blaauw lazuur, besprenkeld met geen vonken,
Maar wareldzonnen, op uw schijnvlakte uitgestrooid,
Der Englen vloertapijt, van hooger licht doorblonken,
Ten deel' voor 't sterflijk oog met wolken overplooid!
Vaart wel! 'k Moet hooger nog dan uwe omgording streven
En werpen me aan den voet mijns Heilands voor Zijn throon;
Mijn adem moet door 't lied der Throonherauten zweven,
Ik, smelten in het licht dat uitstraalt van Zijn kroon.
ô Jezus, zie mijn hart! het wenscht U toe te stroomen:
Ach, schud my 's lichaams stof en al mijne aardschheid af!
Gy hebt my 't hart verlicht, ô maak uw werk volkomen,
En zink' 't verdorven rif in 't naar my gapend graf.
1827.
|
|