De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 423]
| |
Onmacht.Ga naar voetnoot*Gy zoudt mijn aangezichte niet konnen zien - en leven. Geen glans van gouden morgenstralen,
Geen glinstrend middagzonnelicht,
Maar heldrer, schooner duizendmalen,
Straalt af van Jezus aangezicht!
Met aardgelijke onzuiverheden
Niet in zijn gloeiing aangevoed,
Maar Godlijk-reinen Hemelvloed,
Van heilige Englen aangebeden,
Die de oogen duiken voor dien gloed.
En gy, zoudt gy dat licht verdragen,
Gy zwakke volgers van uw Heer?
Neen, als van bliksem weggeslagen,
Vielt ge in bedwelmende onmacht neêr.
Ziet de uitverkoren Heilverkonders,
Getuigen van Zijn heerlijkheid,
Verward in zuizlend onbescheid,
Van de overstelpingkracht des wonders,
By d'aanblik dezer Majesteit!
Ja, 't licht Zijns aanschijns zou verpletten
Wie 't oog daar naar verheffen mocht.
't Kon Sinaï in vlammen zetten,
Daar 't bliksems tot omheining wrocht.
Verteerend vuur ontschict Zijne oogen,
Wanneer Hy zich in glans ontdekt
Wien 't middaglicht ter schaduw strekt;
En 't is de kracht van 't Alvermogen
Die heel Zijn lichaam overtrekt.
| |
[pagina 424]
| |
ô Heiland, mogen we ons beklagen,
Wanneer Ge in 't hart u openbaart,
Dat, als omwolkt met nevelvlagen,
Onze onmacht op Uw heillicht staart?
Ach, wat's de mensch, zoo onvolkomen,
Die in dit aardsche stofgewaad,
Een blik naar zijn Verlosser slaat,
Dat hy dien aanblik niet zou schroomen
Waar geene onreinheid voor bestaat!
Neen, matig Uw genadestralen
Naar 't geen ons menschlijk doorstaan lijdt,
Tot dat Ge Uw Heilgeest neêr doet dalen
Die 't zuivrer hart ten tempel wijdt.
Ja! smeeke ons hart niet te ongeduldig!
Betrouwe 't U zich-zelf geheel,
(Gy kent het ons verordend deel!)
En worden we aan geen voorbaat schuldig
Uit onberaden zelfgestreel!
Ons lot is veilig in Uw handen
ô Jezus, die dat hart doorgrondt:
Ja, mogen we in verlangen branden,
En hongren naar de zegestond;
Maar ô, verhoed dat we U mistrouwen
Indien Ge ons niet terstond verhoort!
Bepaal ons by 't gegeven Woord;
Eens zullen we U in glans aanschouwen,
Eens breekt ons deze morgen voort.
1825
|
|