De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |
Zedelijkheid.Ga naar voetnoot*Op dat geen vleesch zoude roemen voor Hem. Neen, geen beweging tot het boze is God' verschoonbaar.
Wat waant ge, zondaar, dat ge ooit vrij zijt jegens Hem?
Bedrieg u, zoo gy 't kunt, verdoof Gewetens stem,
Terwijl ge u lusten schept voor 't Heilig oog niet toonbaar.
Ge moorde uw evenmensch, bezwalkte, noch verriedt;
Ontzaagt elks eigendom; verleidde de onschuld niet;
't Is wel, geen maatschappy kan u vergoeding vragen,
Geen menschenordening zich over u beklagen;
Maar haat, maar zucht tot wraak, in 't innigste omgedragen,
Maar 't in verboden lust zich koestrend zelfbehagen,
Is tegen Hem misdoen die in de harten ziet.
Hy vordert heel uw hart - en gy, durft gy 't verdeelen?
Onzaalge, ontneemt gy God hetgeen Hem toebehoort?
Neen vruchtloos 't zielsverwijt door zelfbedrog gesmoord,
Met uiterlijk gedrag, om 't week gemoed te streelen!
Veel zijt ge uw' naasten, ja, maar alles God' verplicht,
Die niet naar 't uiterlijk, maar 't innig harte richt.
Dat wreekt de Burgerstaat, wat u of my beleedigt;
Maar trek naar 't kwaad wordt niet door 't werkloos zijn verdedigd.
't Is schending van Gods eisch. eens met zijn vloek beëedigd,
En door 't berouw-alleen, dat schuldberouw, bevredigd,
Dat smeltende in 't gebed voor Jezus voeten ligt.
Neen de onschuld is voor God niet mooglijk. Ongodisten,
Wat roemt ge? Zij 't gedrag onwraakbaar, zonder smet!
Ontziet de zeedlijkheid! hebt eerbied voor de wet;
| |
[pagina 354]
| |
Dit al geeft troost, noch rust, noch reinheid van den Christen.
Neen, dit is de onschuld niet der eerste onnoozelheid;
Neen, 't is de werking van bereeknend zielsbeleid;
't Is welverstaan belang, voorzichtig zelfberaden,
Onthouding en bedwang in uiterlijke daden
Van 't geen ons schande en hoon of straffen op mocht laden;
Beduchtheid om zich-zelf en 't algemeen te schaden,
Die 't oogenbliklijk zoet van 't duurzame onderscheidt.
Doch, ga, bedwing ook die beweging! leer ze buigen.
Ja, wees onroerbaar voor de driften, wees een rots,
En sluit u-zelven op in ongenaakbren trots;
Zal u 't geweten niet van plichtbreuk overtuigen?
Wordt daar de donder van Gods almacht meê verdoofd?
D' Oneindige Zijn recht, Zijn schattingrecht, ontroofd,
Door al wat adem heeft Zijne Oppermacht verschuldigd;
Indien ge u 't hart verhardt dat Hem uws ondanks huldigt;
Uw zelfafgodery Zijn hoon vermenigvuldigt,
En, door den moedwil van Zijn schepsel onverduldigd,
Zijn afgetergde wraak u neêrploft op het hoofd?
Neen, de Almacht wierp ons niet als stofgruis uit zijne oogen.
Hy vormde u tot Zijne Eer, tot uw en 's warelds roem.
Wat stort, wat werpt ge u steeds in nieuwverdienden doem?
Val neder, en erken zijn wrekend Alvermogen!
Hy mint u, wil 't behond, de redding uit uw val;
Hem is uw zaligheid meer dierbaar dan 't Heelal.
Aanbid Hem, keer tot Hem als schuldvergevend vader!
Genadig neemt Hy aan, wie hem in ootmoed nader'.
Ga tot de Heilfontein, des levens bornende ader,
Eer 't toornevuur ontbrand' wanneer Hy de oogst vergader',
En aan de ontvlamde kim den Rechter toonen zal!
1824.
|
|