De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 347]
| |
Het water van Bethesda.Ga naar voetnoot*Wat dicht op één gepreste drom,
Die aan Bethesdaas waterkom
In wonderbaar door één gemengel
Met luistrend oor en star gezicht,
In stille hoop te wachten ligt
Naar 't vleugelkleppen van dien Engel
Die aan den opgeroerden vloed
De kracht van heeling schenken moet!
Gaat, haast u, kranken! plompt uw leên
In dezen wel van zaligheên,
By dat weldadig stroombewegen.
Geen oogenblik, of 't hulpgetij'
Is voor die achterbleef voorby,
En 't doode nat verliest dien zegen.
Grijpt de aangeboden redding aan,
En dringt om andren voor te gaan!
Ach! dees die onbeweeglijk lag,
Heeft door geheel den bangen dag
De stond gezien dier stroomberoering,
Doch, ondanks elken boezemzucht,
Zijn opgevatte hoop ontvlucht,
Met altijd bittrer zielsvervoering!
De kracht van heeling zien ontstaan;
Doch telkens weêr te niet zien gaan.
| |
[pagina 348]
| |
Helaas! de droeve had geen kracht,
Geen vriendenhulp, hem toegebracht
Om in die badvont af te dalen! -
Een ander kwam hem telkens voor,
En stelde steeds zijn hoop te loor; -
Tot Jezus oog hem mocht bestralen,
Die (daar hy 't spraakloos zuchtjen hoort),
Hem heelde met één enkel woord.
Had ieder van dien kranken hoop
Die hier om 't waschbad zat of kroop,
Dien Arts, dien Heiland mogen kennen;
Hoe had men ze allen als om strijd,
In zulk een wonderkracht verblijd,
Naar Hem-alleen om heil zien rennen,
En van zijn Godd'lijke oppermacht
(Geen Englen meer,) hun lot verwacht!
Maar neen, gewoonte, voorbeeld, leer,
Drukte alle zielsverheffing neêr,
En doet ze op 't zichtbre slechts vertrouwen.
Zy hopen slechts van d' Engel baat;
Van 't vocht waardoor zijn vleugel waadt;
Van 't geen ze of tasten of aanschouwen;
Schoon grooter Helper om hen treedt,
Dien 't Englendom zijn God beleed.
Bethesdaas kom verloor heur kracht.
Geen Engel meer, geen Hemelmacht,
Die ze aan heur plasch scheen meê te deelen,
Daalt af in 't altijdsluimrend vocht.
Maar Hy die aarde en hemel wrocht
Is machtig alle leed te heelen.
Hy, de Almacht-zelf, is t' aller stond
De Heilbron voor ons-aller wond.
| |
[pagina 349]
| |
Die waschkom was wat Godsdienst is,
In schoone vormgestaltenis
Maar zonder 't innerlijke leven.
Zy, die van Hemelgeest bezield,
Nooit langer heelingskracht behield
Dan haar zijn adem door blijft zweven!
Maar zoo lang levenswaatren schenkt
Aan dien zy uit haar boezem drenkt.
Doch menig die dees waarheid weet,
En 't nietig kent van 't ledig kleed,
Doch, met den lammen hulpeloozen
In 't aanzien van het bad verstijfd,
Aan 's waters boorden roerloos blijft,
Van 't slijk en oeverzand bekrozen;
En dag aan dag, en jaar aan jaar,
Vervloten ziet in 't zielsgevaar!
Zijn oor ontwaart het vlerkgezuis;
Zijn oog verneemt het stroomgebruis;
Het uur, het tijdstip, is verschenen,
Dat kranken hun genezing biedt:
Maar ach, dat heelings-uur vervliet;
Ja, zelfs de hoop, de lust, vliegt henen,
En zwakgeloovig, krank van wil,
En macht- en werkloos, ligt men stil.
Nog slaat ge, ô Heiland, in genâ
Ons met dezelfde liefde gâ
Als toen Ge 't woord hebt uitgesproken
Dat lijdren hun herstelling bracht.
Nog heeft Uw Naam dezelfde kracht
Waar 't sterkste juk door wordt verbroken.
ô Zij die Liefde en Macht getoogd,
En red - Gy, die 't alleen vermoogt!
1824.
Naar 't engelsch van bernard barton (kwaker),
voor de vuist gevolgd.
|
|