De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 343]
| |
Eigen gerechtigheid.Ga naar voetnoot*Die zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft. Wat, Farizeërs, was uw misdaad? om wat zaak
Bedreigde u Jezus mond eene onvermijdbre wraak?
Was 't ontucht, dartelheid, of woord- en trouwverbreken,
Was 't doodslag? waart ge een hair van Mozes wet geweken?
Ontheiligde uw vergrijp den Sabbath? gingt ge in wijn
U-zelf te buiten aan den slempdisch, braaf in schijn?
Hier dorst ge, ô gruwel! hier uw Heiland van betichten;
Maar neen, uw statige ernst hield vast aan zedeplichten,
Uw naauwgezetheid ging ten toppunt, en 't gemeen
Vereerde Uw heiligheid die 't onbereikbaar scheen,
En kuste, afgodisch met Uw reinheid ingenomen,
Uw voetstap waar gy tradt en breede kleederzoomen.
Doch 't was uw hoogmoed, 't was uw trotsche deugdenpraal.
Die gruwbre trots verpestte uw deugden al te maal,
En maakte 't goede van uw daden zelf misdadig,
Ja, vloekbaar in den mond, den zondaar zoo genadig!
't Vertrouwen op zich-zelv', op werkverdienstlijkheên,
Wordt by d' Almachtige in zijn weegschaal niet geleên.
't Is jezus, 't is niet uw rechtvaardigheid, verblinden,
Die in 't aldóórziend oog der Godheid gunst kan vinden.
Wat is uw deugd, ô mensch, dan zelfbegoochlingszucht,
Van vreeze of hoogmoed steeds de niet miskenbre vrucht,
Eene ongerechte munt, den grooten God der Goden
Zijn heiligheid ten hoon, als schatting aangeboden?
Ach, ijdel teert ge u af, verstijfde Anachoreet,
In 't waken, in 't gebed, en ziels- en lichaamsleed.
| |
[pagina 344]
| |
Wat zoude u 't hairenkleed, wat, kruis- en geesselsnoeren,
Wat, vasten zonder eind, ten blijden hemel voeren?
Wat, Paus of Heilig dien gy aanroept tot uw heil?
God heeft geen zaligheid voor menschenoffer veil.
Geen slachtvee op 't altaar, maar ook geen menschenslachten,
(Op welk een wijs ge u moordt,) kan Hem die wreekt, verzachten.
Om niet verkiest ge u de aardsche in plaats van Helsche straf.
Hy staat uw' willekeur Zijn Godlijk recht niet af.
't Is loutere ingreep op Zijn hoogheid: zelfverhooging,
Geen onderworpenheid, is 't roersel van uw poging,
En heel uw zelfbedwang is afgodsdienst van 't hart,
Of weemling van een brein dat u 't gevoel verwart.
Gy acht u needrig, ja, maar God ziet uit den hoogen
Door 't u bedriegend hart met onbenevelde oogen:
't Is niets dan menschentrots wat ge op vereelde kniên
Den felgetergden God ten schuldzoen aan durft biên.
Zie om naar 't zwoegend Oost, waar Dervis en Braminnen
In foltring van het vleesch Uw strengheid nog verwinnen,
Terwijl ze onroerbaar staan met de armen uitgestrekt,
Met wonden, etterbuil, en striemen overdekt;
Of, midden in de pijn en honger onbezweken,
Zich-zelf het vlammend vuur op 't kale hoofd ontsteken,
En met vernoegde ziel, in zoo veel smarts verheugd,
Het loon der zaligheid verwachten voor die deugd!
Wie is de heiligste, de wijste van hun tweën? -
De kluiz'naar? - Is 't de kracht van zelfgekozen weën,
Die zalig maken moet, gewis is 't de Indiaan.
Doch, kan de Godvrucht nooit met d' Eigenwil bestaan;
Is hoogmoed vloekbaar; is, in 't recht van God te treden
Verfoeilijk; kwam God-zelf in 't lichaam hier beneden
Om needrig, om veracht en op geene onschuld trotsch
(Hy, de onschuld-zelv,) de wraak des donderenden Gods
Te dragen, en voor ons der zonden loon te smaken,
Wat rest ons? - Dankbaar zijn; niet zelf ons noodlot maken,
Maar 't heil aanvaarden, ons verworven door Zijn dood.
Wat willen we, ô natuur-, ô schuld- en leedgenoot?
Zijn zoen, voor ons vervuld, verwerpen? zelf betalen?
| |
[pagina 345]
| |
Rampzaalgen! kan ooit straf by zulk een gruwel halen?
Kan ooit voldoening hier genoeg zijn, by den hoon
God aangedaan, en in 't verwerpen van Zijn Zoon
Verdubbeld? - Was 't u niet genoegzaam, duizendmalen
De doemstraf t' elker uur u op den hals te halen,
In elk bedrijf op nieuw, by elken ademtocht,
Ten zij ge 't bloed nog smaadt dat u heeft vrijgekocht?
Wat dan, wat kunt ge zelf betalen, diep verdorven
En onherroepbaar al wat goed is afgestorven,
Ten zij ge u uitschudt van u-zelven, dan herteeld,
Door Jezus geest vernieuwd tot Gods onsterflijk beeld? -
Ja, kan uw smeeken zelfs tot 's Hoogsten throon genaken?
't Is lastring, als vermengd met dank- en plichtverzaken,
't Verdient verdubbling van den uitgesproken doem!
Onzinnigen, laat af van d' ingebeelden roem
Van zelfverheffing, van herzuivring, van herstelling,
Van vrijheid van de ziel uit haar gewetensknelling,
Van doodsverschrikking, van 't ontzettingvol verschiet
Dat ge ieder oogenblik u telkens nader ziet!
Keer, stervling, keer, en smelt, beneden 't stof vernederd,
In de onmacht waar ge in ligt, door 't schuldbesef vertederd,
Tot tranen; roep, en bid, en neem Uw Heiland aan,
Die op zich 's Warelds zonde en de uwe heeft gelaân;
Neem Hem als middlaar aan, als borg en schuldbevrijder,
Die U ten hemel voert als zegevierend strijder!
Wat worstelt ge, onder 't pak des jammers dat gy torscht,
Nog met uw Redder-zelv', 't Heelal-verwinnend Vorst!
ô Leg dien zelfwaan af, als of ge u los kost koopen:
't Rantzoen is meer dan gy, en de afgrond spart zich open
Ter alverzwelging. Reeds, reeds slaat het uiterste uur,
Besluit voor 't Paradijs of 't eeuwig Helsche vuur.
1824.
|
|