| |
| |
| |
Inhoud.
Eerste vertoog.
Beklag over het vruchtlooze van 's menschen arbeid; gebouwd op de ijdelheid van alles. Eenvormige op- en ondergang en aanhoudende afwisseling van alles; die onze begeerten nooit bevredigt, maar altijd te loor stelt, en niet dan walging kan voortbrengen. IJdelheid van de verrijking van 't menschlijk verstand; en 't uitwerksel daarvan, beschaming en verdriet.
| |
Tweede vertoog.
IJdelheid van de zinnelijke genoegens, en 't einde daar van, naberouw en walging. IJdelheid van 's menschen wijsheid, ondanks al haar voortreflijkheid. 't Genot alleen 't eenig goed op aarde: en dit, van Gode afhangklijk.
| |
Derde vertoog.
Geregelde voorbepaling van al 't aardsche door de Godheid. Toepassing daarvan op onzen stand: waarin God den arbeid aan ons heeft opgelegd. In welken dus geen ander doel te zoeken is, maar te berusten. Volmaaktheid van Gods werk: doch den mensch verborgen: en van daar de onvergenoegdheid. Gevolgen, hier uit afgeleid.
| |
| |
| |
Vierde vertoog.
Genoeglijkheid van 't betrachten der berusting in 's Hoogsten wil en wijsheid. Tegenwerping, genomen uit de boosheid, op aarde heerschende. Beneveling van alles. Algemeen beklag. Al de vrucht van 's menschen arbeid, kwelling en benijding. Dwaasheid der hebzucht: onheil der kinderloozen: onheil met kinderen: nutteloosheid der bezittingen: onheilen daar van. Besluit, daar uit getrokken.
| |
Vijfde vertoog.
De waarde van alle geluk te bepalen bij 't wezendlijk gebruik. Dit, gering, en aan allen gemeen. IJdelheid der begeerten, uit hoofde harer nutloosheid en onzer onkunde.
| |
Zesde vertoog.
Ons einde bepaalt ons lot, en dit voor oogen te houden. Nut hier van en van de droefheid, en nadeel der weelde. Voortreflijkheid der wijsheid. Hoe zich in tegenheid te dragen. Algemeene grondregel des levens. Op onze deugd of wijsheid niet te steunen, en waarom? De ware wijsheid niet op aarde te vinden: ook niet uit de dwaasheid te kennen. Ééne waarheid nochtans bestendig: de volmaaktheid van Gods werk.
| |
Zevende vertoog.
Wijsheid zoekt kalmte van ziel. Overmacht te ontzien en niet tegen te streven. Zich te schikken naar 't geen men niet veranderen kan. Algemeenheid van deze lessen. Toepassing daarvan op den dood, als 't eenige algemeene kwaad. De overige kwaden niet algemeen. Ook niet wezendlijk, maar ingebeeld. Voorbeelden. Dezelve opgelost. Niet te treden bui- | |
| |
ten onze roeping als mensch. Wat die zij? Niet in Gods wijsheid te willen dringen, maar in dezelve te berusten.
| |
Achtste vertoog.
Samentrekking van het voorige. Berusting in God. Deze is wijsheid en plicht. Alle zijn wij menschen, en dus, als menschen gelijk, en hierom aan 't zelfde lot der menschlijkheid onderworpen. De vrees des doods. Waar uit? Te genieten, dit Gods wil; en het leven niet te veronachtzamen. Onze poging niets door zich; maar Gods toeschikking alles, en onwederstaanlijk. De wijsheid nochtans op aarde vermogend en meer dan kracht: doch de vermenging der dwaasheid ontluistert haar.
| |
Negende vertoog.
Geringe toemenging van dwaasheid bederft de wijsheid. Voortreflijkheid der wijsheid, zichtbaar in tegenstelling met den dwazen: in voorzichtigheid, lijdzaamheid: ook in verongelijking. Niet te trachten naar 't verderf van anderen. Wijsheid verlicht allen arbeid. Zij in tijds aan te wenden.
't Onderscheid tusschen den wijze en den dwaas hervat; en toepassing daar van op 't Staatsbestuur. De dwaas stelt zich het vermaak der weelde en overvloed ten doel: de uitwerksels daarvan. Wat het vermaak zij? en hoe hetzelve, en hoe den rijkdom aan te merken en er naar te trachten.
| |
Tiende vertoog.
Den arbeid niet te verspillen, maar door wijsheid te bestieren; dan, Gods zegen te verbeiden, en van de nutlooze zorg af te laten. Opwekking tot geduurzaamheid in zoodanigen arbeid.
| |
| |
| |
Elfde vertoog.
De vergangklijkheid des levens, beweeggrond om het in acht te nemen en te genieten: doch in uitzicht op de verandwoording, eenmaal daar van te doen.
| |
Twaalfde vertoog.
Aan God te denken en Hem vroeg te leeren vrezen, noodzakelijk tot het behartigen van het leven.
Besluit, en algemeene Les. |
|