De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |
Lycoris.
| |
[pagina 262]
| |
Dan zoude 't nageslacht na duizend zonnekringen,
Van ons, mijn dierbre Maagd, nog met verrukking zingen.
‘Zy minden teder, en weêrkeerig, elk om strijd,
(Dus, dunkt my, klinkt hun lied) in dien aalouden tijd!
Geen liefde was toen vreemd aan 't zedig hart der schoonen,
En 't meisjen schroomde niet heurs minnaars vlam te kroonen,
Maar Liefde en Wedermin ging hand aan hand gepaard,
En 't was een zalige Eeuw op de onverbasterde aard!’
Zoo zou hun veldzang zijn! - Ja, groote Hemelmachten,
Geeft, dat dit veldlied klink' by honderd Nageslachten,
En laat, na dat mijn schim in de ijzren nacht zal gaan,
Mijn schaduw wijd en zijd dit heerlijk nieuws verstaan:
‘Uw liefde en mingeneugt', schoon tijd en eeuw vergingen,
Leeft eindloos op de tong van Maagd en Jongelingen.’
Doch wijz' 't vrijmachtig Lot me eene andre toekomst toe!
Geliefdste, 't is aan u, dat ik mijn hulde doe.
Uw naam vervult mijn zang! uw lof! uw tederheden!
En geene op aard, zoo teêr, zoo vurig aangebeden!
Ja, kwetst gy me ook somwijl uit dartlen overmoed,
O! 't heelen van uw mond is zoo verrukkend zoet!
Dat heelen zalft de wond, en stookt vernieuwde vonken
In 't vlammenaâmend hart, ontstoken door uw lonken.
Gelukkige oevers, die Megares kust versiert!
Gelukkigen, die daar het feest der Liefde viert!
Daar bloeit de heilge naam van wie gevoelig blaakte,
En wier vertederd hart een minnaar zalig maakte!
Als 't vroege Lentekleed zich over 't aardrijk spreidt,
Verzamelt zich de jeugd tot de eedle plechtigheid
By 't graf van Diokles, waar maagd en jongelingen
Om strijd naar d'eerepalm van 't zoetste kusjen dingen.
Daar kleven zich om 't zeerst de lipjens op elkaâr,
Daar zweeft de Liefde in 't rond door 't dartle feestgebaar,
En zy, wier malsche mond de lippen tederst drukte,
En, kussende, de ziel op 't zuigend lipjen rukte,
Die wint de zegekrans van geurig Maibloemkruid,
En 't Maagdlijk feestgejuich roept heur verwinning uit.
Gelukkige triomf! gelukkig, al die strijden!
Maar zaliger dan zy, en meerder te benijden,
| |
[pagina 263]
| |
De Rechter, die den mond van elke Maagd genaakt,
En elken lieven kus in al zijn nadruk smaakt!
Cytheres minlijk kroost strijkt, zwevende om zijn lippen,
Den toets, die 't goud bestemt, onzichtbaar op hun tippen:
Maar 't vonnis van zijn mond moog onbedrieglijk zijn,
Uw kus, mijn Dierbre, alleen heeft balsem voor mijn pijn.
Theokritus, by gebrek van boeken,
uit het gebrekkig geheugen, gevolgd.
1797.
|
|