Dichterlijke uitspanning
(1835)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
[pagina 56]
| |
In hope dat u deze regelen
Welvarend worden toegebragt;
Hetgeen het antwoord moog bezegelen,
Dat ik van uwe hand verwagt!
Maar wat moet ik u toch vertellen?
'k Weet niets; mijn schrijfpen loopt in 't wild;
En vruchtloos met iets vreemds mijn' moeden geest te kwellen,
Waar niet dan moeite en tijd gespild.
Vernoeg u dan met de enkele tijding,
Dat ik behouden herwaarts kwam;
En tot mijn wettige verblijding
Hier niets dan alles goeds vernam:
Dat de oude Vrouw, benevens Vader,
En ik en onze Janneman,
Ons wel bevinden al te gader:
En - dat ik niet meer schrijven kan.
| |
[pagina 57]
| |
Zie daar voldaan aan uw verlangen.
Maar (zegt gij naar mij dunkt) is nu de brief al uit?
't Verwondert u met recht, een' brief van mij te ontfangen,
Die zo verhaast en schielijk sluit.
Doch wie zou langer kunnen schrijven,
Terwijl hem 't hoofd te slapen hangt,
De veder in de vingren wankt,Ga naar voetnoot+
En de armen eindlijk van vermoeienis' verstijven?
Wien 't lust, maakt brieven van een el!
Ik ben verzadigd van dit spel.
Daar bij de tijd ontbreekt me om heden lang te wezen:
En zoo gij zotheid wenscht te lezen,
| |
[pagina 58]
| |
Het Haagsch Genootschap geeft een deel
Van Mengelstoffen uit, dat magtig wordt geprezen,
Doorloop dat boekje slechts geheel.
Voor 't ov'rig heb ik hier mijn' dank nog bij te voegen,
Voor al het mij verschaft genoegen
Bij 't jongst verblijf in Utrechts wal.
Zeg Moeder: dat wij haar op Zondag zullen wagten,
En dat ik haar verzoek betrachten,
En aan den Beerenbijt een sleê bezorgen zal.
Vaarwel; en hou in uw gedachten,
Dat ik uw antwoord als een hlijk
Van aller welstand af blijf wagten.
Neem dit verzoek in acht,
Uws broeders,
Bilderdijk.
Op Woensdag, te Amsterdam, en op 't comptoir gezeten,
Den twaalfden van de maand, van ouds naar d'oogst geheten.
|
|