Dichterlijke uitspanning
(1835)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
blijven zal, als oorspronkelijk vernuft, in hetzelve op hoogen prijs zal worden gesteld.
Door mijne echtverbindtenis met eene der dochters van zijne eenige zuster, tot het bezit van 's mans volgende brieven geraakt, is het mij niet onbelangrijk voorgekomen, dezelve thans, nu beide zijn overleden, der vergetelheid te ontrukken, en ze eene plaats onder zijne overige dichtwerken te doen innemen.
Mijne bedoeling is daarmede niet alleen, om aan het wondervol vernuft, eindeloos geduld en aangeboren dichterlijk geest-vermogen van dien reeds alom met dichterlijken roem bekleeden man, welke reeds in dit zeer jeugdig voort- | |
[pagina 7]
| |
brengsel zoo bij uitnemendheid doorstralen, eene kroon te vlechten, maar ook tevens, om hem door deze ongedwongene en vertrouwelijke familie-brieven, als een mensch van den edelsten zielsaanleg in aller hoogschatting te doen rijzen.
Wie immers zal al niet dadelijk in dezelve, zoo wel den liefdevollen broeder herkennen, gevoelig voor het lijden van eene bovenmate door hem beminde zuster, een lijden, hetwelk hij zoo kiesch en doelmatig, door opbeurende kortswijl poogde te verzachten, - door deelnemenden raad poogde te heelen, - als den man voor gezellig verkeer geschikt, en den opgeruimden dulder bij eigene ligchaamskwalen? | |
[pagina 8]
| |
Doch, ook nog daarenboven uit een ander belangrijk oogpunt komen mij deze brieven merkwaardig voor, - wanneer men, namelijk, dezelve in verband beschouwt met de zwaartillende stemming, welke buitengewone wederwaardigheden in latere tijden in 's mans gemoed verwekten, en met diepe voren, inploegden, als dan toch voorwaar zijn dezelve bij uitnemendheid geschikt om den menschen-kenner tot eene opmerkenswaardige bijdrage te verstrekken van den magtigen invloed, welken eene noodlottige reeks van gebeurtenissen, zelfs op den schranderen geest van eenen Bilderdijk vermag uit te oefenen.
Uit overweging van dit een en ander mogt ik deze brieven niet onder mij houden; en ik vleije | |
[pagina 9]
| |
mij, dat de Bezitters van 's Mans andere stukken dezelve gaarne ontvangen zullen als vermeerdering zoo niet als voltooijing zijner reeds in druk verschenen werken.
Moge alzoo deze uitgave door U, geachte Lezer! met welgevallen worden aangenomen, als dan zal mijne geringe moeite aan dezelve besteed, ten volle hare belooning erlangen. v.B. Nijmegen, 14. November 1835. | |
[pagina 10]
| |
|