De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1
(1856)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
Eduard.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 165]
| |
eduard.
Ik heb mijns vaders bloed gestort,
ô Moeder, Moeder, ach!
Ik heb mijns vaders bloed gestort:
En dat is 't, wat my schort! - Ach!
de moeder.
En hoe dat gruwelstuk geboet?
ô Eduard, mijn zoon!
En hoe dat gruwelstuk geboet?
ô! Zeg my wat gy doet! - Ach!
eduard.
Ik zet my in de gindsche boot,
ô Moeder, Moeder, ach!
Ik zet my in de gindsche boot,
En zoek op zee de dood. - Ach!
de moeder.
En wat dan met uw Slot verricht?
ô Eduard, mijn zoon!
En wat dan met uw Slot verricht?
Dat heerelijk gesticht! - Ach!
eduard.
Dat moog vergaan van ouderdom!
ô Moeder, Moeder, ach!
Dat moog vergaan van ouderdom!
Ik zie het nooit weêrom. - Ach
de moeder.
En wat laat ge aan uw vrouw en kind?
ô Eduard, mijn zoon!
En wat laat ge aan uw vrouw en kind
Als ge u op zee bevindt? - Ach!
| |
[pagina 166]
| |
eduard.
Laat die gaan beedlen om hun brood!
ô Moeder, Moeder, ach!
Laat die gaan beedlen om hun brood;
De wareld is zoo groot! - Ach!
de moeder.
En wat laat ge aan uw Moeder dan,
Ach, Eduard, mijn zoon!
En wat laat ge aan uw Moeder dan,
Dat haar vertroosten kan? - Ach!
eduard.
Haar kneuz' mijn helsche vloek den kop!
Die Moeder! Moeder, ach!
Haar kneuz' mijn helsche vloek den kop!
Zoo voedde zy my op! - Ach!
1797.
|
|