Brieven. Deel 3
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
Voorbericht.Bij de uitgave van het Derde deel dezer Verzameling heb ik in de eerste plaats mijn beleefden dank te betuigen aan de Heeren Mr. jeronimo en Ds. abraham de vries, voor de medegedeelde, zoo belangrijke Brieven, die den inhoud van het Tweede deel uitmaken; en in het bijzonder aan den eerstgenoemden Heer, voor zijne hulp en medewerking in de redactie van dat Deel. Het bericht aan den Lezer, door zijne geachte hand daarvoor geschreven, heeft op eenige punten beklag en wederspraak ontmoet van de zijde des Heeren izaak bilderdijk, broeder des Dichters; en hetgeen bij die gelegenheid over en weder geschreven is, geeft mij aanleiding om hier eenige bijzonderheden mede te deelen ter aanvulling van het vermelde door den Heer de vries, en ter opheldering van zijne bedoeling; bijzonderheden die aan elk die in de geschiedenis van de jeugdige ontwikkeling van bilderdijk belang stelt, welkom zullen zijn. | |
[pagina VI]
| |
De oude Heer Dr. izaak bilderdijk was van jongs af, groot voorstander van het huis van Oranje, doch had nooit deel genomen in de woelingen van 1748Ga naar voetnoot(1). Bij de vermindering zijner praktijk als Medicine Doctor, bekwam hij in den jare 1757 van de Prinses Douairière de post van Opziender over de maniantie der Collective middelen en het daartoe behoorend zegel, over Amsterdam, Amstelland en het Gooiland. In het Godsdienstige was hij eer ruimdenkend dan streng orthodoxGa naar voetnoot(2). Als Dichter en Treurspeldichter zag hij gaarne dat zijne kinderen zich vermaakten met het opzeggen van rollen en spelen van kleine tooneelstukjens. Reeds in 1768 en 1769 vervaardigde zijn zoon willem, toen 12 of 13 jaar oud, van tijd tot tijd, kleine Comedièn, en voerde als Auteur daarvan den naam van Willem Gracilis. Hij speelde die, er zelf dikwijls meer dan eene rol in vervullende, met zijnen broeder joannes en zijne zuster izabella dorothea. Bij alle familieverjaardagen maakte de jeugdige Dichter versjens op bekende zangwijzen, en gaf tooneelvertooningen, waarin meestal een Luikenaar voorkwam, die door gebrekkig Hollandsch spreken, de toehoorders stof tot lachen gaf. De rollen uit den Gijsbrecht van Aemstel speelde de jonge willem bilderdijk met zijn' broeder joannes, in papieren wapenrustingen | |
[pagina VII]
| |
gedoscht, door hem-zelven vervaardigd. Veel werk maakte bilderdijk in het ouderlijk huis van zijne jongere broeders en zuster. Zijn jongste broeder izaak was zeer aan hem gehecht. Toen deze naauwlijks zes jaar oud was, liet hij hem in den Schouwburg den Gijsbrecht van Aemstel zien, en overlaadde het kind dan met lekkernijen. Ook de luimige Brieven door bilderdijk aan zijne zuster in 1778 en 1779 geschreven en onder den titel van Dichterlijke Uitspanning in 1835 uitgegeven, getuigen van het opgeruimd verkeer en de hartelijke en ongedwongen betrekking tusschen de kinderen van Dr. izaak bilderdijk. In het bijzonder was willem bilderdijk gehecht aan zijnen algemeenen geachten, doch vroeg gestorvenen broeder joannes, en met dezen gevoelde hij, wellicht meer dan met iemand anders van het ouderlijk gezin, samenstemming in het stuk van Godsdienst, blijkens zijn treffend Lijkgedicht in de Verspreide Gedichten, deel II, bladzijde 109, gedrukt. Schoon men nergens in de Gedichten van bilderdijk zijne Moeder vermeld vindt, mocht hij (en dit was ook den Heer de vries bekend) haar tot in 1789 behouden. Zij betoonde zich steeds zeer ingenomen met haren oudsten zoon, wiens bijzondere en zich zoo vroegtijdig ontwikkelende talenten haar roem waren. In 1785 bezocht zij haren zoon in de Haag, ten einde zijne Echtgenoote bij de bevalling van haar eerste kind bij te staan. Daar de oude Heer g. de vries az. zijne aanstelling tot Hoofdgaarder van 's Lands Impost op het | |
[pagina VIII]
| |
Gemaal te Amsterdam, eerst na den jare 1782 ontfing, toen bilderdijk reeds Practiseerend Advokaat in de Haag was, zal het niet als Ambtenaar, maar in den gezelligen omgang geweest zijn, dat hij met zijn' Vader de familie de vries bezocht. De oude Heer bilderdijk was, als Geneesheer, zeer gehecht aan het Boerhaviaansch systema; en dien ten gevolge meer dan andere Doctoren, die andere stelsels volgen, tot de genezing door aderlaten overhellende. De vermelding dat hij uit dien hoofde wel eens bloedvergieten genoemd werd, is door den Heer de vries niet geschied, om den Man-zelven, of zijn op overtuiging aangenomen systema, in een ongunstig licht te stellen: maar alleen om eenigermate uit den voorgang des Vaders te verklaren dat ook de Zoon, zijn gantsche leven door, zoo vaak tot aderlating de toevlucht nam. Even min heeft de Heer de vries door de schildering van den indruk dien het donker voorkomen van Dr. bilderdijk op hem als kind gemaakt had, iets beleedigends bedoeld, en hij verklaart gaarne (het is met zijne toestemming dat ik zulks vermelde,) dat hij den ouden Heer Dr. izaak bilderdijk steeds gehouden heeft en nog houdt voor een braaf en zeer achtingwaardig man.
En nu ligt het Derde deel der Brieven van bilderdijk afgedrukt voor mij. Het bevat een rijke verscheidenheid van onderwerpen. Gedeeltelijk behooren deze Brieven tot het tijdvak van 1806 tot 1816, toen bilderdijk, in Amsterdam woonachtig, | |
[pagina IX]
| |
als Lid en Secretaris der Tweede klasse van het Koninklijk Instituut werkzaam was, en getuigen van zijne ijverige bemoeiingen in die betrekking. Gedeeltelijk zijn zij van later dagteekening, en doen den Schrijver in volgende levensperioden kennen. Het zij mij vergund, omtrent de onderscheidene Afdeelingen van dezen bundel, een en ander te berichten, gelijk ik in mijn Voorbericht voor het Eerste deel zulks over de Brieven daarin voorkomende, gedaan heb. De Brief aan den Uitgever der Vaderlandsche Letteroefeningen, welke dit deel opent, was vroeger geplaatst in het Mengelwerk van dat Tijdschrift voor 1806, bl. 184. De Verzamelaars der geschriften van bilderdijk zullen met mij den Heer yntema dank weten voor zijne vriendelijke vergunning tot den herdruk van dit opstel. De Brieven onder II. aan den geleerden jeronimo de bosch, ben ik aan de Heeren de vries verplicht. Zij getuigen van bilderdijks hoogachting en verknochtheid aan dien eerbiedwaardigen grijzaart, met wien hij (blijkens een brief die in het Vierde deel zal voorkomen) reeds voor zijne uitlandigheid in letterkundige betrekking stond. Van de voor Taal- en Oudheidkennis belangrijke Brieven aan Mr. hendrik van wijn, onder III. geplaatst, berust het handschrijft in de Koninklijke Bibliotheek in de Haag. De vriendelijke welwillendheid van den Heer Bibliothekaris holtrop heeft mij daartoe den toegang vergund. Ik ben den Heer | |
[pagina X]
| |
Mr. groen van prinsterer mijnen bijzonderen dank schuldig voor de hulp mij in de redactie van deze Afdeeling bewezen. Onder IV. vindt men drie Brieven aan den Heer w.a. ockerse, reeds vroeger gedrukt in de Letter- en Geschiedkundige Mengelingen verzameld en uitgegeven door Professor h.w. tydeman. De inhoud kwam mij belangrijk genoeg voor als bijdrage tot de kennis van bilderdijks veelzijdigen letterarbeid, om ze, ingevolge de vergunning van den gezegden Hoogleeraar, met bijvoeging van een paar aanteekeningen van letterkundigen aart, in deze Verzameling op te nemen. Den vriendschappelijken Brief aan den Hoogleeraar siegenbeek, onder V., zal men voorzeker met belangstelling lezen: en niet minder de Brieven aan de Heeren tollens en van kampen, onder VI. en IX. geplaatst, die getuigen mogen van bilderdijks bereidwilligheid om geachte Letteroefenaren, en door hen de Wetenschap waar hij kon, van dienst te zijn. Ik dank de genoemde drie Heeren voor de welwillende mededeeling dezer Brieven. De Fransche Brief onder VII. voorkomende en gericht aan den Heer brisseau-mirbel, in der tijd een der Secretarissen van Koning lodewijk, is mij door den Gendschen Hoogleeraar kesteloot verplichtend medegedeeld, en bevat onderscheidene wetenswaardige bijzonderheden uit den tijd van bilderdijks verkeer aan het hof van dien Vorst. In velerlei opzichten zijn de Brieven onder VIII. | |
[pagina XI]
| |
aan den Heer Mr. s.i.z. wiselius gericht, allerbelangrijkst, en getuigen, ook daar waar bilderdijk, bij verschil van inzichten, waarschuwend en als uit de hoogte spreekt, van de hartelijke vriendschap die hij voor dien Heer gevoelde. Aanvankelijk was de betrekking tusschen den Heer wiselius en bilderdijk van letterkundigen aart, en werd meer vertrouwlijk aangeknoopt in den omgang met beider gemeenzamen Vriend, den Heer Mr. j. valckenaer. Het vriendschappelijk verkeer werd voortgezet in een Gezelschap, te Amsterdam door den Heer wiselius opgericht, waar men zich met de behandeling van Godsdienstige onderwerpen bezig hield. Aan deze bijeenkomsten heeft het Publiek vele der hoogstbelangrijke Opstellen van bilderdijk, in dat vak, te danken. - Men vergelijke met het hier medegedeelde, het geen vroeger uit de Brieven van bilderdijk aan den Heer wiselius in de Mengelingen en Fragmenten geplaatst is en vulle het een aan met het ander. Lang heb ik geaarzeld of ik het gedrukte in de Mengelingen en Fragmenten, in deze Verzameling weder plaats zoude geven, doch heb niet kunnen besluiten om te herdrukken wat nog zoo kortlings uitgegeven was, en ik onderstellen moet in handen te zijn van alle de Verzamelaren van bilderdijks werken. - Intusschen is de rijke brievenschat van den Heer wiselius door deze herhaalde mededeeling nog niet uitgeput. Ik dank hem voor de vriendelijke vergunning van al dat geen te hebben mogen plaatsen, wat thands, zonder onbescheidenheid je- | |
[pagina XII]
| |
gens nog levende personen, algemeen gemaakt mocht worden. Van den Latijnschen Brief aan den Deenschen Conferentieraad von moldenhawer in 1812 geschreven en het verzoek behelzende om als Hoogleeraar aan de nieuw opgerichte Universiteit te Konsberg geplaatst te worden, is het afschrift onder de papieren van bilderdijk gevonden. Het is onzeker of deze brief zijne bestemming heeft bereikt, en of er eenig antwoord op ontfangen is. De Brieven onder XI. aan den Taalgeleerden grimm, Bibliothekaris te Kassel, door bilderdijk, in zijne betrekking van Secretaris der Tweede Klasse van het Hollandsch Instituut geschreven, zijn afgedrukt naar de afschriften bij gezegde Klasse berustende, die, op mijn verzoek, mij op de allerverplichtendste wijze, den toegang tot deze voor elken Taalbeoefenaar belangrijke stukken verleende. Ik breng haar mijnen verschuldigden dank toe voor deze gewichtige Bijdrage tot mijne Verzameling. Dat bilderdijk, in het Fransch schrijvende over zaken van taalkennis, waarover hij gewoon was in het Hollandsch te denken, hier en daar een oneigen woord gebruikt, als b.v. décrire voor overschrijven, hanter voor hanteeren, paucité voor gering getal; zal niemand bevreemden. Ik vond geen vrijheid dergelijke woorden te veranderen, meenende dus ook het handschrift te moeten volgen, waar (bladzijde 208), na het aanhalen van eene hollandsche uitdrukking ten voorbeelde, de volzin in die taal wordt voortgezet. | |
[pagina XIII]
| |
In de correctie van deze Brieven die uit hoofde der menigvuldige aanhalingen uit vreemde talen en oud-nederlandsche schriften groote moeilijkheid opleverde, heb ik vele verplichting aan den Heer d. groebe, Onder-Bibliothecaris van het Instituut. Het fragment aan een Predikant onder XII. geplaatst, is onder de nagelatene papieren van bilderdijk gevonden. Men leze het als aanhangsel of vervolg op den Brief aan een Predikant, in de Opstellen van Godgeleerden en Zedekundigen Inhoud, deel II, bladzijde 65, gedrukt. Den Brief aan den Heer Minister falck, die on der XIII. voorkomt, ben ik aan den Heer Mr. j. de vries verschuldigd. Met deelneming zal men lezen wat bilderdijk aan zijn innig geliefden en diep betreurden Zoon julius willem schreef; en met mij zich aan den Heer l.w. bilderdijk verplicht achten, die mij vergunde deze Brieven aan zijnen Broeder gericht, onder XIV., te plaatsen. De volgende Brieven onder XV. aan den Hooggeleerden Heer a. ten broecke hoekstra, ontfing ik, den eersten van den Hooggeleerden Heer Mr. h.w. tydeman, den tweeden van den Heer luden, en den laatsten van Jonkheer Mr. f.a. van rappard (aan wiens verplichtende mededeeling ik ook de Brieven onder XVI. en XX. geplaatst, verschuldigd ben). Zij zijn belangrijk voor de Taalstudie; en de achting en genegenheid die bilderdijk den Heer hoekstra toedroeg, stralen er ten ondubbelzinnigste in door. | |
[pagina XIV]
| |
De Brief aan den Heer g. van lennep onder XVI. voorkomende, strekke ter bevestiging van hetgeen de Heer de vries schreef in de Voorrede voor het Tweede deel, dat bilderdijk niet veel ophad met bilderdijk. De eenvoudige maar hartelijke Brieven aan den Heer f. schluymer onder XVII. zijn mij door de vriendelijkheid van den Heer j.j. holtzman medegedeeld. De Heer j. van walré verplichtte mij ten hoogste door de mededeeling der Brieven onder XVIII. geplaatst, en tevens van hetgeen de aanvang was dezer Briefwisseling. Voornemens den overledenen Acteur bingley in zijn Gedachtenis-offer zijne hulde toe te brengen, schreef de Dichter aan bilderdijk: ‘Ik wenschte zoo gaarne de uitmuntende wattier op haren voortreflijken leermeester iets waarlijk groots en schoons te laten voordragen, maar ik gevoel, dat ik niet zeggen kan, wat ik als bilderdijk zeggen zoude, vooral in de laatste aanspraak aan Koning, Dichters, Tooneelminnaars, enz. Zoo iets (om indruk te maken) zoudt gij alleen kunnen, Meester! Waag ik te veel, als ik uw Genie aanroepe tot de medewerking in dit doel? Als de vonk U treft zeker niet; is 't anders, vergeef aan mijn ijver de gewaagde poging van uwen leerling en, en allen gevalle, dien hem van uwen raad voor 't overige of het geheel.’ - Hier op slaat het antwoord van bilderdijk in den eersten der medegedeelde Brieven. Een hartelijke vriend- | |
[pagina XV]
| |
schapsbetrekking, gedurende bilderdijks verblijf te Haarlem voortgezet, greep tusschen de beide Dichters plaats; en aandoenlijk was mij de belangstelling, waarmede nu nog de grijze van walré zijnen ouden Vriend bilderdijk gedenkt. Niet minder hartelijke vriendschap ademen de Brieven, onder XIX., aan den Heer h.h. klijn geschreven. Zij mogen, even als die aan den Heer Mr. j. de vries, in het Tweede deel, getuigen (het was de Heer klijn die mij deze opmerking maakte), hoe het gevoel van dankbaarheid voor ontfangene weldaden en vriendschapsblijken zich nimmer bij bilderdijk verlochende, en hem, waar dit plaats vond, verschil in meeningen en begrippen deed voorbijzien, ja vergeten. Ik betuig den Heer klijn mijnen oprechten dank voor de mededeeling van deze Brieven. Van geheel anderen inhoud zijn de Brieven onder XX. geplaatst en aan michiel de haas gericht, en waarvan eenige opgenomen zijn geweest in het Tijdschrift voor Nederlandsche Letterkunde, voor April 1835. Hier wendt zich iemand, op grond van oude betrekkingen, tot bilderdijk om raad en hulp, en deze, zonder achterdenken, is terstond gereed om te doen wat hij vermag. Later, nader omtrent den man ingelicht, onttrekt hij zich niet, maar helpt, zoo veel hij kan; en, wat opmerking verdient, daar waar hij niets geven kan, schroomt hij niet zulks met zijne volle naamteekening te bevestigen, terwijl hij hulp verleenende, alleen met den naamletter teekent of den brief ongeteekend laat. | |
[pagina XVI]
| |
Dit meende ik omtrent den inhoud van dit Derde deel te moeten berichten. Het Vierde dat bijna afgedrukt is, zal Brieven bevatten aan den Heer Mr. i. da costa. Daar deze met het jaar 1816 aanvangen, had ik, mij strikt aan de voorgestelde orde houdende, de vijf laatste Afdeelingen in dit Deel voorkomende, eerst later moeten plaatsen. Doch het verlangen om de Brieven aan de Heer da costa bij elkander in één deel te geven, deed mij tot deze afwijking besluiten, die men mij, hoop ik, ten goede zal houden. Het Vierde deel wachte men alzoo binnen weinige maanden; het Vijfde en laatste hoop ik nog voor het einde dezes jaars te laten volgen, en daarbij een of meerdere Registers over het gantsche werk te voegen.
w. messchert. Amsterdam, Maart 1837. |
|