Brieven. Deel 2
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 300]
| |
III. Aan Ds. Abraham de Vries, te Haarlem.1.WelEerw. zeer geleerde Heer, zeer geachte Vriend!
Veel te hoog eenen prijs stel ik op de vriendelijke partydigheid door UWelEerw. t'allen tijde voor mijne schriften getoond, dat ik niet van mijne zijde daaraan zou beandwoorden, om elk prulletjen-zelfs te suppediteeren tot een completeering waar uwe goedheid zoo veel belang aan hecht. Daar gy my de eer aangedaan hebt van mijne kleine lezing over den Spaanschen Cid wel te willen aannemen, heb ik dan ook niet nagelaten een Exemplaar van die over het Tweede Deel daarvan voor UWE. te bestemmen en (ten einde U dit vrachtvrij en by een gelegenheid te doen toekomen) by den Heer Kemper, die my zulks toezeide, te doen afgeven. Het principibus placuissse viris, dat ieder hart gevoelt, maakt de warme en vriendschapsvolle beoordeeling van mijne Nieuwe Uitspruitsels in den uwen, my hoogst dierbaar en, by mijn innig gevoel van ver- | |
[pagina 301]
| |
zwakking, aandoenlijk. Wees echter verzekerd, dat ik die uitbundige lof my niet aanmatigen kan, maar aan die partydigheid dank wete, welke UWE. even als den goeden en braven Heer Valckenaer en nog weinigen anderen aan hun goed hart verbergt hoezeer mijne verzen (me ipso judice) in gladheid verliezen en iets zwaarmoedigs en duisters doen aannemen, het uitwerksel der jaren. Doch ik gaf, wat ik kan, en veellicht durf ik, oud, afgeleefd, en stram, nog zeggen, wat Don Diego in het Eerste Deel van den Cid zegt; alhoewel my dit tegenwoordig betwist wordt. Sedert een paar maanden houde ik hier (alhoewel in minder graad lijdende dan ik in Amsterdam deed) de kamer; tusschen beide zelfs, het bed. Het weeke en wakke weêr vervroegt het voorjaar, en dus ook mijne gewoonlijke voorjaarszickte. Mijn oogmerk is, wanneer deze over zal zijn (zoo dit het geval wordt: want op mijne jaren is daar vooral niet op te rekenen) my wat meer beweging te geven, en het kon dan wel zijn dat ik eens een halven dag te Haarlem kwam. In dit geval zal ik niet nalaten U te komen zien (iets waar ik reeds lang naar gereikhalsd heb) en mondeling mijne oprechte gelukwensching aan UWEw. en uwe beminnelijke Egade met de geboorte van uw dierbaar Huwlijkspand op wien de zegen des Hemels ruste! zoo wel als mijne hartelijke deelneming in dit uw geluk te vernieuwen, welke ik Uw-en Haar-Edelgeb. thands bidde schriftelijk by deze gelegenheid aan te nemen. Daar is werklijk weder een bondel gedichten van | |
[pagina 302]
| |
my en mijne Egâ op de pers; en daarin zal het door U gevonden stukjen aan uw braven Heer Oom plaats vinden. - Met verhuizen zijn my eenige kleinigheden in handen gekomen, die ik niet weet of U bekend hebben kunnen worden. By gelegenheid van eenig verblijf van UWEw. in Leyden, zoo dat eens zijn mocht, konden wy die te samen nazien. - Zelf heb ik geene verzameling van mijn werken. 't Geen ik er van had en zeer defect was, heb ik in 1813 moeten verkoopen; en dus kon het wel zijn, dat ik over eenigen tijd UWEw. eens lastig kwam vallen om iets in een en ander van mijne vroegere stukjens na te zien. Ontsang den hartlijken groet nevens Mevrouw uwe Echtgenoote, ook van de mijne, en gelief verzekerd te zijn van de hoogachting en welmeenendheid waarmede ik de eer heb my te teekenen,
WelEerwaarde zeer geleerde Heer,
Uw EW.Z.Gel. ootm. Dien. en bartlijke Vriend, bilderdijk. Leyden, den 7 Maart 1818. | |
[pagina 303]
| |
zij dank, dat dit toeval niet met nog meer verwoesting is afgeloopen, hoe hard dan ook het geleden verlies vallen moet, waarby, boven en behalven de innige waardy van 't verlorene, vooral ook het pretium affectionis smartelijker is, dan de meesten zich verbeelden kunnen. - In der daad, ik heb kwalijk gedaan U de moeite te vergen, ter gelegenheid van welke deze noodlottigheid plaats heeft gegrepen, en zie weêr hoe kwalijk de ongelukkige doet een ander met zich in de ongenâ der sortuin te verwikkelen. ‘Saepe Diespiter - infesto addidit integrum.’ De kleine emendatie van c in f houdt gy my ten goede. Geef U, mijn waarde Vriend, geene moeite op nieuw. Reeds hebt gy, gelijk my duidelijk blijkt, eindeloos meer aan de zaak te koste gelegd dan zy waardig was, of door my bedoeld wierd. - Schrijf my echter nader, dit bid ik, als gy bedaard en op uw gemak de gevolgen van den brand zult nagegaan hebben, hoe het daar mede zij, want mijn hart hangt daarover, en ik vrees, dat er meer (vooral door het water) verdorven zal zijn, dan het U oppervlakkig kon toeschijnen. Op UWEG. aansporing heb ik van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde vergunning gevraagd (en bekomen) om het bewuste vers van my in haar tweede Deel geplaatst, onder mijne dichtstukjens te herdrukken. - Op aanstaanden Woensdag moet ik by de andere Maatschappy alhier lezen; doch het zal zeer onbeduidend zijn. Thands is de legale bevestiging van mijn grievend | |
[pagina 304]
| |
verlies uit de Oost-Indiën aangekomen. Zy was met het schip Ida Aleida dat verongelukt is, reeds op den 2n September verzonden, doch kwam den 28n ll. cerst in Amsterdam. Ontfang mijn hartelijken dank voor de dienstvaardige vriendschapsbewijzen, my op nieuw gegeven, en gelief verzekerd te zijn van de oprechte hoogachting en verknochtheid waarmede ik onder onzen welmeenenden groet aan UWE. en de uwen steeds blijve,
WelEerwaarde zeer geleerde Heer en Vriend,
UWel Eerw. zeer ootm. Dienaar, en verplichte Vriend, bilderdijk. Leyden, den 11 Maart 1819. | |
3.WelEerwaarde zeer geleerde Heer, geëerde Vriend!
In oprechten dank voor de genomen moeite en zorgvuldigheid ten aanzien van beide mijne onbescheiden verzoeken met zoo vele hartelijkheid aangewend, heb ik de eer UWelEerw. by dezen het my verstrekte deel van het Tijdschrift wederom te doen toekomen; waarby ik twee afdrukjens voege van een Opschrift dat de Heer Valckenaer my voor een koepeltjen op zijne zandery verzocht en ook daar geplaatst heeftGa naar voetnoot(1). Tot beter verstand van hetwelke diene, dat beneden | |
[pagina 305]
| |
de aszanding op een laag veengrond verscheidenerlei huisraad en zelfs gedoofde kolen gevonden zijn, blijken van de vroegere bewoning eer het duinzand daar overgespoeld is en zich tot heuvels gevormd heeft. Daar gy de goedheid hebt meas aliquid putare nugas, zal het U misschien niet onaangenaam zijn, dit by de overige prullery die er onderloopt, te kunnen leggen. Vergeef intusschen dat ik het boek zoo lang onder my gehouden heb. Ik ben zoo talmachtig en, wat men noemt, treuzelig geworden, dat is sleepende (trainant), in tegenstelling van voortvarende, dat ik my des schame. Uw lieve, troostende, toespraak heeft my geroerd en verkwikt. - Ja, mijn waarde Vriend, gevoelden wy geene betrekking, geen naauwer band, tot en met de geestenwareld, wat ware dit leven! En konden wy een oogenblik slechts de dood als vernietiging beschouwen, wat waren onze tedere aandoeningen dan.....mijn hart laat my niet toe het woord uit te schrijven. Mijn voornemen was eerst, U het boek by den eersten schoonen voorjaarsdag zelf te rug te brengen, maar een zwaar toeval dat my weder eenige oneen bloed gekost heeft, verhindert dit. Wellicht echter kom ik voor het eind dezer maand door Haarlem, als wanneer het my een byzonder genoegen zal zijn, by UWelEerw. aan te komen en misschien 't zij een kop koffy, 't zij een bete broods te vragen. Wy moeten tegens May verhuizen, en ik ontwijk | |
[pagina 306]
| |
gaarne dit gewoel, waar ik te veel by ben en my moeilijk in schikken kan. Mijne vrouw verzoekt U en de Uwe de betuiging harer hoogachting en hartlijkheid aan te nemen, en ik voeg er de mijne ex supra abundanti by. Immers ik vertrouw dit niet noodig te hebben, om UWelEerw. overreed te doen zijn van de warme en erkentelijke gevoelens, waarmede ik de eer heb altijd en bestendig te zijn,
WelEerwaarde zeer geleerde Heer, geëerde Vriend,
UWE.Z.G. Ootm. en Dv. Dienaar en Vriend, bilderdijk. Leyden, den 7 April 1819. | |
4.WelEerwaarde Geleerde Heer, veel geachte Vriend!
Zeer gevoelig voor UWEerw. allervriendelijkst aanbod, zal ik gaarne de eerste gelegenheid waarnemen, om ter bewuste inspectie over te komenGa naar voetnoot(1). Doch daar ik zeer journalier ben, en nooit een dag vooraf zeker ben van den volgenden in staat van uitgaan te zijn, ook te meer van het weêr afhange, daar ik noch met een jas of overrok noch met een parapluie kan gaan, kan ik niet anders dan het lot om UWE. t'huis te vinden, beproeven. Zoo veel kan ik alleen | |
[pagina 307]
| |
vooruitzeggen, dat ik de onbescheidenheid niet zal begaan, UWE. op de twee laatste dagen eener week (voor een predikant der studie gewijd) lastig te vallen, en dat ik geen bekwaam weêr verwachte voor over veertien dagen. Doch laat my U in geen opzicht belemmeren. - Ik geloof ook niet, den tijd te zullen hebben voor een middagmaal; kan ik echter, zoo wil ik als in transitu wel een bete broods by UWE. vriendschappelijk nuttigen. Het versjen aan den Heer van HogendorpGa naar voetnoot(1) ('t geen ik U by mijn laatst bezoek meende te overhandigen) gaat, om niet vergeten te worden, hier nevens: maar gy doet my te veel eer aan, met mijne nietigheden dus op prijs te stellen. Na hartlijke verzekering aller gevoelens van hoogachting en vriendschap aan U en de Uwe, teeken ik volstandig,
WelEerwaarde geleerde Heer, veelgeachte Vriend,
UWE. Z.G. Ootm. en Dv. Dienaar en Vriend, bilderdijk. Leyden, den 7 October 1819. | |
[pagina 308]
| |
in een vlaagjen van losheid of weelderigheid met of zonder opzet strooide, zult gy er ook het hierbygaande voddekeGa naar voetnoot(1) wel aan toe willen voegen. Gelief het aan te nemen voor 't gene het is en niets hoogers of beters. 't Is naamlijk een grapjen van mijn laatstleden ziekbedde, dat met ernstiger afwisselde als liggen en opzitten by een kranke gewonelijk doen. Weinige afdrukken zijn er voor byzondere vrienden van gemaakt, en naar die bestemming behoort het U. Aanvaard daarby de vernieuwde betuiging der hoogachting en hartelijkheid, waarmede ik steeds ben
WelEerw. zeer geleerde Heer, hooggeschatte Vriend,
UwWEerw. Ootm. Dienaar, bilderdijk. Leyden, 21 April 1821. | |
6.WelEerw. zeer geleerde Heer, hooggeachte Vriend!
Een zeer zware ongesteldheid, hoewel in bloote verkoudheid met hetgeen daar dan toevalt, bestaande, en een onbegrijplijke samenloop van drokte by het eindigen der vacantie juist intreffende, heeft het my onmooglijk gemaakt UWelEerw. hoogst aangename van den 16n dezer vroeger te beandwoorden. Ik lij | |
[pagina 309]
| |
nog zoodanig aan dat ongemak, dat ik niet wel lezen kan en naauwlijks spreken, schoon niet van harte ziek zijnde, en het is zonderling dat het niet of overgaat of zich in een serieuse krankte oplost; hetgeen ik echter uit mijn zwak en taai gestel eenigzins verklaren kan. - Ik stel my veel genoegen voor in het my gezonden stukjen, verzekerd, dat ik er ophelderingen in vinden zal die voor de geschiedenis van dat onderwerp van belang zijn. Wat den eerpenningGa naar voetnoot(1) betreft, dat acht ik een moeilijk en netelig ding, daar ik misschien over dit vak nog al strenger denk dan anderen, die er historische faiten in basrelief, landschapsgezichten, plans van vestingen of steden, en wat niet al, in toelaten, en willekeurige allegorien (capiat qui potest!) te hulp nemen. Waarlijk zoo men een simpelen kop, en de enkele voor elk kenbare emblematique of iconologische figuren uitzondert, wat blijft er over, dat men gebruiken kan zonder het genre te buiten te gaan? Doch om hierover te denken is tijd, en het is aan UWelEerw. wel toevertrouwd. Aangenaam is het my, dat mijne taalgronden by UWelEerw. eenigen bijval vinden. Hoe meer ik de taal beoefen, hoe meer eenheid en eenvoud ik daarin vinde, en ik wenschte het alles zoo klaar te kunnen overstorten als het by my gevoeld wordt. Ik geloof echter dat zoo men den streek volgt dien ik aangewezen heb, de weg tot groote en nuttige resultaten | |
[pagina 310]
| |
open ligt, en de Spraakkennis veel lichter en gemaklijker zal worden, en de natuurlijke Logica daarby winnen. Ik heb nog veel over dit onderwerp aan te merken, doch de zucht voor dit vak schijnt zeer gering te zijn. Immers heb ik dit jaar geen vierde stukjen van mijne Taal- en Dichtkur lige Verscheidenheden gedrukt kunnen krijgen; en het is even zoo met meer werken van my in andere vakken, 't zij in het Latijn of Neêrduitsch geschreven. Ik wenschte dat Haarlem, slechts een of twee uren varens van hier ware, zoo had ik U lang reeds komen zien en over deze en gene zaken onze letterkunde en smaakkunde betreffende, komen onderhouden. Ik zit hier als in een woestijn, want, recht uit gezeid,
Barbarus his ego sum, quia non intelligor ulli.
Doch wil men geen Taal- of andere schriften van my; men kwelt en plaagt my eindeloos om verzen, en weêr verzen. - Verzen van een man van 67 jaar! Het klinkt inderdaad belachlijk, en my dunkt, na vijftig jaar dat ik in de Dichterwareld verzen geleverd heb, mocht ik wel Emeritus verklaard worden. Echter 't is een behoefte voor my; en men wil ze drukken; en voor lof of blaam ben ik te onverschillig geworden, om er het een meê te zoeken of het ander te vreezen. En zie daar derhalve weêr een boekdeeltjen, 't geen ik de vrijheid neem hierby te voegen, en waarvan het Tweede op de pers en half afgedrukt is. - Ontfang het als eene kleine erkentenis uwer vriendschap en goedheid te mywaart. In eenige | |
[pagina 311]
| |
dagen zal het ook te Amfterdam ontfangen worden, doch thands is UWelEerw. de eerste die het onder 't oog krijgt. Vergeef dit gekrabbel, waarover ik my schaam, maar ik zal nooit een brief leeren schrijven, ten minste in goed proza niet. Mijne gezondheid, waarnaar gy de goedheid wel hebt U te willen verstendigen, vermindert sterk ten aanzien van alle corporeele en mentale functien; doch dank zij den Algoede voor 't geen ik daarvan nog behouden heb! De toestand mijner Egade blijft steeds dezelfde en de uitkomst is alleen by Gods Voorzienigheid te zoeken, die middelen heeft, welke geene geneeskunst genoegzaam kent, veel min determineeren kan. Met echten Christenzin draagt zy haar lot, blijmoedig en in alle uitkomst te vreden. Ontfang met alle de uwen haren welgemeenden groet nevens den mijnen en geloof my met de hartelijkste vriendschap en zuiverste achting steeds te zijn en te blijven,
WelEerw. zeer geleerde Heer, hooggeschatte Vriend,
Uw WelEerw. zeer gel. ootm. Dienaar en Vriend, bilderdijk. Leyden, 27 Sept. 1822. | |
[pagina 312]
| |
Het is nu reeds verscheiden weken, en zeker meer dan twee maanden, geleden, dat de Heer Kemper een kladpapiertjen van my meê nam met eenige regels over de van my uitgegeven pourtraitjensGa naar voetnoot(1); met belofte van het my des anderen daags ten minste in afschrift terug te zenden. Na vele herhalingen dier beloste by vervolg van tijd, meldde zijn Hooggel. my ten laatste, het papiertjen naar Haarlem meêgenomen en aan UwWelEerw. gelaten te hebben; en het is dienvolgende dat ik de vrijheid neem my tot U te wenden, overmits ik er geen klad van heb, niets van in 't hoofd heb, en echter ter gelegenheid van een nieuw afbeeldsel van my, daar sedert een byvoegsel aan gemaakt heb van nog een paar dozijn verzen, maar die my nu nergens toe dienen. Mag ik U derhalve, 't zij mijn klad, 't zij (byaldien dit of te rug gegeven of verloren mocht zijn) een afschrift van dat klein en nietig epigrammetjen verzoeken; daar zal my een zeker genoegen door geschieden 't geen een vriend aan zijnen vriend niet weigeren zal. In allen gevalle geeft my dit de gelegenheid, aan UWelEerw. de betuigingen te hernieuwen der oprechte gevoelens van hoogachting en hartelijkheid, waarmede ik onder de welmeenendste heilwenschen die op tijd en omstandigheden passen, de eer heb steeds te zijn, WelEw. Z.G. Heer, hooggeachte Vriend, UWelEerw. zeer gel. ootmoedige Dienaar, bilderdijk. Leyden, 23 Decr. 1822. | |
[pagina 313]
| |
8.WelEerw. zeer geleerde Heer, zeer geëerde Vriend!
Het heeft my inderdaad eenigzins getroffen, in een voor my onberekenbaren tijd geenerlei teeken van UWelEerw. zeer gel. aandenken te hebben mogen ontfangen, en, achteloos als ik ben, geloofde ik byna my dit door het een of ander verzuim op den hals te hebben gehaald, gelijk zulks wel eens meer mijn geval is geweest in den staat van verval van geheugen, van traagheid en lusteloosheid, waarin ik nog voortsleure, ieder jaargetij' als mijn laatste beschouwende en moede van niets om handen te hebben wat my tot bepaalde werkzaamheid mocht verbinden. De uwe van den 1n dezer was my hierdoor des te aangenamer, als die my de aanhoudendheid uwer geëerde vriendschap bewijst en my dus zonder biecht absolveert. Ik moet echter in andwoord op een byzonder punt van dat schrijven betuigen, van niets van een door UWelEerw. aan my gerichten brief in de Aprilmaand te weten, het zij dan dat die tot my niet gekomen is of dat ik die in de beslommering van mijn toenmalig verhuizen uit de hand gelegd en er dus gants en gaâr alle denkbeeld van verloren mag hebben; welk een en ander my als even mogelijk voorkoomt. Ik heb dan nu de eer, met dezen aan UWelEerw. zeer gel. het Derde deel mijner Krekelzangen af te zenden, uit uw schrijven opmakende dat het Vierde der Taal- en Dichtkundige Verscheidenheden te laat zou ko- | |
[pagina 314]
| |
men, en voeg er twee niet verkrijgbare stukjens by, het eene waaruit de oorsprong en wording van mijne Ode aan Napoleon zichtbaar is, en het ander een Fransch Discours, in der tijd voor Koning Lodewijk opgesteld om door zijn Kanselier uitgesproken te worden, en hetgeen met uitlating van eenige perioden ook werkelijk gediend heeft. Niet onaartig is 't, dit opstel zoo het uit mijne pen kwam, te vergelijken met de verkorting waarmeê het werd uitgesproken en in le Vrai Hollandais alstoen gedrukt en gemeen gemaakt isGa naar voetnoot(1). Ook doe ik daar mijn Ex tempore op Leydens Ontzet en een versjen van mijne wederhelft by, dat U zekerlijk niet onaangenaam zijn zal. Hetgeen UWelEerw. zeer gel. my meêdeelt van Koster, is inderdaad belangrijk. Men moet het bekennen, en ik heb het in duizenden van punten ondervonden, onze historien bestaan in napraten zonder grond, en men moet een Hedendaagsch schrijver toevallen, als hy zegt: l'histoire depuis bien de siècles parait être une conjuration contre la vérité. Ongelukkig neemt schier ieder deel in die samenzweering! - Wat den wijn betreft, alle Rekeningen van de 15e eeuw zijn vol van artykels van wijn. Ieder werd met wijn beschonken, publicè en privatim, en dat een Kerkmeester belast was met dien aan de zangers toe te deelen, komt my zeer gelooflijk voor; doch hoe kan ik, van dat vak zeer vreemd zijnde, daar eenig licht over geven? | |
[pagina 315]
| |
Wat het woord breet betreft; de breede som is de algemeene som bestaande in eenige kleinere uitgaven, of (als men sprak) smalle uitgaven; en dit breet houde ik dus voor eens beteekenend als te samen, of collectivè, in ééns &c. Ziedaar, WelEerwaarde zeer geleerde Heer, al wat ik op het voorgestelde weet meê te deelen. Neem het, zoo nietig het is, in vriendschap op; ik gaf gaarne meer en beter. Maar 't weinige dat ik zoo wat opgegaârd heb ligt in mijn verzwakte hoofd deerlijk overhoop, en ik heb er thands zoo weinig aan voor 't gebruik, dat ik 't voor den halven prijs, die het my gekost heeft, ja minder, zoo ik kon, af zou staan. By mijn kort verblijf in Amsterdam ben ik zoodanig belegerd en bezet geweest, dat ik geen vierdel uurs voor my-zelven gehad heb, niets heb kunnen doen, waar ik eigenlijk voornemen toe had, en tot in de schuit van Haarlem op Leyden volstrekt alieni juris geweest ben. Ik ware anders (al ware 't eenvoudig in 't doorgaan geweest) U gewisselijk komen zien, als mijn voornemen was. Het digito monstrari et dicier hic est mag pulcrum heeten, als Horatius boertende zegt, maar het is lastig, en ik hou het met het bene vixit, qui bene latuit. Eene étourderie op mijn zeventiende jaar (die van een prijsvaers te schrijven dat ongelukkig gekroond werd) heeft van mijn geheele leven beslist. Wy sukkelen tot mijnent, alle; en hoe kan het in onze aandoenlijke gestellen anders zijn by de algeheele revolutie in de Athmosfeer die wy thands beleven, | |
[pagina 316]
| |
en die naar mijn inzien, zeer groote catastrophes in den physiquen toestand onzes aardbols voorbereidt. Doch wat daarvan zij, si fractus illabatur orbis &c. en ik vind my in mijnen verzwakten ouderdom beter gemoed dan ooit in eenig gedeelte van mijn afgeloopen leven. Heb dank voor uwen lieven brief, schrijf my somtijds, en ontfang met al wat U dierbaar is den hartlijken groet, waarmede ik teeken, Tui amantissimus bilderdijk. Leyden, den 4 Decemb. 1823. | |
9.WelEerw. zeer geleerde Heer, hooggeschatte Vriend!
Behalven de vriendschappelijke maar onverdiende en dus beschamende opheffingen van den afgeleefden en gants vervallen Paai, wien uwe goedhartigheid zoo vereert, vinde ik in uwe schoongestelde en innemende VoorredeGa naar voetnoot(1) niets te wraken of te verbeteren. Ik heb echter, (niet ter correctie, maar ten blijke van mijne oplettende lezing van 't stuk,) eenige kleine en zeer enkele teekens van mijn potloot daarin gewaagd, die volstrekt nietig zijn, en kan niet anders dan UWelEerw. het opstel dus in dank en met betuiging van innige gevoeligheid voor een denkwijze te my- | |
[pagina 317]
| |
waart zoo vleiend, te rug zenden, met bede echter van de luxurieerende lof my daarby gegeven, wel te willen onderdrukken, immers derwijze besnoeien, dat zy een minder vooringenomenheid met autheur of werk aankondige, dan die by zeer velen een aanstoot zou kunnen geven, dien het my smarten zou, thands op den rand van het graf nog wederom te zien uitbarsten. Vergeef deze, misschien zotte, aanmerking, waaraan UWelEerw. zoo veel hechten of niet hechten zult, als uw eigen oordeel voeglijk of niet zal achten, en geloof my met de innigste hartelijkheid en het diepst gevoel van verplichting steeds te zijn, T.T. bilderdijk. Van huis, 15 April 1828. | |
10.WelEerwaarde Heer, zeer geëerde Vriend!
Zou, daar mijne boeken ingepakt zijn, UEerw. ook een Metamorphosis van Ovidius voor my hebben, die ik juist thands noodig krijg, tot eenig voorgenomen werk? - Mijne wederdienst (is zy den ouden paai in eenig ding mooglijk) wordt U, nevens allen dank, hartelijk aangeboden door
UWelEerw. ootmoedigen en verplichten Dienaar en Vriend, bilderdijk. Haarlem, 17 April 1828. | |
[pagina 318]
| |
11.Zeer Waarde Vriend!
Hebt ge lust, zoo zie dit gekrabbel en gebrabbel van den ouden sukkel eens in, en meld er my by gelegenheid uw gevoelen eens over, zoo gy 't zoo veel waardig acht. - Mijne aanmerkingen op Huydecopers proeve zijn ook ten einde gebracht. - Ook daarover spreken wy wel eens te samen. Ware ik 27 in plaatse van 72 jaren oud, 't ware eene andre zaak, maar nu verstaat het zich, dat dit Eerste BoekGa naar voetnoot(1) een bloot fragment blijven moet; echter dunkt my kan het als een proeve uit Ovidius aangemerkt, nog wel inter alia mede. Ik heb er zoo uit Homerus, uit Apollonius Rhodius, uit Theocritus, uit Anacreon, gegeven, den Kallimachus geheel. Waarom ook niet uit één der Latijnsche, nevens Horatius, enz. Wat dunkt U? Thands ben ik over; maar wanneer krijgen wy nu uwen Heer Broeder te Overveen? Ik verlang zeer naar hem. Laat hy nu maar niet dralen, dat ik hem middelerwijlen ontsterve; want zoo ooit, het is tegenwoordig: Omnem crede diem - supremum. Nu vaarwel! ik verlang zeer UEerw. te zien, en teeken hartelijk, T.T. bilderdijk. 7 May 1828. | |
[pagina 319]
| |
12.WelEerwaarde zeer geleerde Heer en Vriend!
Daar schrijven ten Brink en de Vries mij over den tytel van den Cykloop. Dewijl ik dit stuk niet uitgeve, is dit eigenlijk buiten my, en ik neem dus de vrijheid den Brief aan UWelEerw. te zenden, my tevens met alle hartelijkheid teekenende T.T. bilderdijk. Haarlem, 20 May 1828. | |
13.Waarde Vriend!
Daar ik de vier eerste Zangen of boeken van de Metamorphosis afgewerkt heb, en niet meer aan dat stuk meen te doen, zoo zou het my aangenaam zijn, kon ik ze nu eens in Vondels rijm (my onbekend) lezen. Indien UWelEerw. dit boek bezitten mocht, het zou my aangenaam zijn, wildet gy 't my hiertoe voor een paar dagen, verstrekken. Ik ben steeds onder den hartlijksten groet de Uwe Van huis. bilderdijk. Dingsdag morgen. [7 Juny 1828.] | |
[pagina 320]
| |
14.WelEerwaarde Heer, veelgeëerde Vriend!
Bezit uwe bibliotheek, of die van deze stad, ook il Morgante maggiore van Luigi Pulci, of is dit boek ook hier te bekomen, zoo zou het my byzonder aangenaam zijn, het voor eenige dagen te mogen bezitten. Vergeef de moeite en last aan deze mijne interpellatie verbonden, en geloof my by mijn daaglijks vermeerderende zwakte niet minder dan steeds, en aanhoudend, UWelEerw. Dv. en verplichten Vriend en Dienaar, bilderdijk. Van huis, 13 Sept. 1828. |
|