Brieven. Deel 1
(1836)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
Voorbericht.Toen ik, omtrent een jaar geleden, mijn voornemen bekend maakte, om eene verzameling van Brieven van mr. willem bilderdijk in het licht te geven, dacht ik niet, dat mijne onderneming die uitgebreidheid en (het zij in een betrekkelijken zin verstaan) die volledigheid zou erlangen, als thands het geval is. Ik dacht niet, dat ik het Publiek een aaneengeschakelde reeks van Brieven zou kunnen aanbieden, die, bij de jeugdige ontwikkeling van bilderdijk aanvangende, zijn gantsche leven, door velerlei lotwisselingen gekenmerkt, zou doorloopen, om in den laten tijd zijns grijzen ouderdoms te eindigen. Ik dacht niet, dat ik eene auto-biografie van bilderdijk voor mij zoude zien, als zoodanig te belangrijker, omdat de Schrijver, bij het opstellen en verzenden zijner Brieven, nooit gedacht kan hebben, daaruit door het Publiek te zullen worden gekend of beoordeeld. Deze levensbeschrijving geeft niet het verhaal van des Schrijvers lotgevallen, die van elders bekend zijn, en bij den lezer dezer Brieven als bekend worden verondersteld; | |
[pagina VI]
| |
maar zij teekent zijn gemoedsbestaan onder die lotgevallen; zij drukt het inwendig leven van bilderdijk uit, en kan strekken om het vreemde en duistere dat zijn persoon voor velen had en nog heeft, op te helderen en verstaanbaar te maken. Wel is waar, dat zijne Dichtwerken, met oordeel gelezen, tot dezelfde uitkomst geleiden: doch de aart der Poëzy brengt mede dat zij krachtiger, sterker, stouter in uitdrukking is dan de taal des gewonen levens, en daarom velen als overdreven en opgesierd voorkomt. Ja, koelzinnige verstanden beschouwen somtijds alles wat in Poëzy gezegd wordt, als werk der verbeelding en fictie. Ik zal niet tegenspreken dat de Poëzy van vele, ook van hooggeroemde Dichters niets dan fictie is: doch bij bilderdijk, vooral in zijnen lateren tijd, is het anders; zijne Poëzy is uitstorting van hetgeen in zijn hart omging, is waarheid: en daarom kan men, ook uit zijne Dichtwerken, hem leeren kennen, zoo als hij was. Beter zullen echter velen hem verstaan, wanneer zij hem in zijne Brieven hooren spreken: en daarin zal het althands gemaklijker wezen de uitdrukking waar zij te sterk en overdreven schijnt, van het wezen der zaak te onderscheiden. Gelijk iederen mensch, die sterk en levendig gevoelt, en wien de indruk van het oogenblik krachtig aandoet, zoo was het ook bilderdijk eigen, en wel in een hooge mate, in sterke en hevige bewoordingen, dat gevoel mede te deelen of kenbaar te maken. Zulke woorden zijn dikwijls overdreven te achten, wanneer men met bedaarden zin de | |
[pagina VII]
| |
voorwerpen beschouwt en op hun rechte waarde schat, onder wier indruk de man staat die ze uitspreekt: doch zij zijn niet overdreven, zij zijn waarheid, als uitdrukking opgevat van zijn gevoel. Een spin doet somwijlen iemand sidderen, die niet schroomt het onbandig ros te betemmen, of den tijger in zijn hol te bestoken. Eene voorbijgaande ongesteldheid, eene lichte, ware of vermeende verongelijking, kan iemand als radeloos maken en in wrevel doen opbruischen, die anders leed en laster met geduld en onderwerping weet te dragen, en den dood onverschrokken onder de oogen durft zien. Dit neme men in acht, wanneer men de Poëzy, wanneer men deze Brieven van bilderdijk leest; men houde niet voor overdreven en opgesierd, wat voor zijn levendig en opgewekt gevoel waarheid was, en beoordeele met verstand, hetgeen hard en scherp in de ooren klinkt, zonder het te prijzen, veel min het te willen navolgen. Men meene niet dat of ik, of mijne vrienden da costa en de clercq, die mij in de keuze en rangschikking dezer verzameling behulpzaam zijn geweest, bilderdijk als een toonbeeld van menschelijke volkomenheid, als een ideaal onder de menschen, willen voorstellen; dat wij, wat in hem te laken is, willen prijzen of vergoelijken; en evenmin dat wij alle zijne meeningen en oordeelvellingen over personen en zaken toestemmen of voor onze rekening nemen: wij wenschen alleen, door het uitgeven van deze Brieven, bilderdijk te doen kennen, zoo als hij was, en daarom schroomen wij niet ook zoodanige Brieven of gedeelten van Brie- | |
[pagina VIII]
| |
ven openbaar te maken, waarin hij zich in zijne menschelijke zwakheden (een zondaar onder zondaren) vertoont. De zonde, het erfdeel der gevallene menschheid, was immers ook het zijne: en gelijk het veelmalen de weg der Genade is, dat menschen van buitengewonen natuurlijken aanleg en met schitterende gaven bedeeld, heviger strijd dan anderen hebben te voeren, eer zij zichzelve leeren kennen en zichzelve leeren verzaken, en niets leeren worden, opdat Christus hun alles zij: zoo was het de weg Gods ook met bilderdijk. Zijn geheele leven was strijd, toenemende strijd tot den einde toe: en het beschouwen van dien strijd kan iets leeren verstaan van hetgeen de Apostel bedoelt, als hij zegt nog niet gegrepen te hebben, waartoe hij van Christus Jezus gegrepen was. Den man, wiens veel omvattende kennis, wiens doordringend verstand, wiens verheven dichtvermogen, wiens uitstekend genie wij roemen; wiens krachtig werkenden invloed op tijdgenoot en nakomeling wij als weldaad Gods beschouwen aan ons dierbaar Vaderland, dien man hebben wij lief als medebegenadigde in Christus; en omdat wij hem als zoodanig liefhebben, wenschen wij hem aan anderen te doen kennen, opdat ook anderen hem liefhebben, en Gods genade, die zich in hem verheerlijkte, met ons prijzen. Verklaarbaar en samenhangend wordt al het onverklaarbare en onsamenhangende in het leven en den persoon van bilderdijk, dan, maar ook dan alleen, wanneer wij hem uit dat oogpunt beschouwen. | |
[pagina IX]
| |
De eerzuchtige jongeling, in kennis en geleerdheid, in verstand en geestvermogens zijne tijdgenooten overtreffende, en wetende dat hij hen overtreft, gevoelt een ledig in zijn hart, dat even min verkregene roem, als ontfangen eerbewijs kunnen aanvullen. Hij wil nuttig zijn. Dat nuttig willen wezen, vaak heilzaam voor anderen en voor de Maatschappij, is steeds ijdel en bedrieglijk voor die het zich voorstelt. De bereiking van het begeerde doel streelt den hoogmoed; de verijdeling der aangewende pogingen krenkt de eigenliefde. Bilderdijk ondervond het. In de kracht zijner mannelijke jaren, nu geëerd, geroemd, en geprezen, dan weder gelaakt, miskend, gesmaad en vervolgd, doorliep en eindigde hij dat tijdvak zijns levens, allen onvoldaan latende en het allermeest zichzelven. Een gevoel van recht, en het geloof aan eene zeer bijzondere Voorzienigheid hielden hem staande op den glibberigen weg dien hij betrad. De storm der omwenteling rukte hem eensklaps los van Vaderland en betrekkingen. Die schok was hem weldadig, door hem nader aan zichzelven bekend te maken. Doch wat moest hij nog doorstaan, eer de leer van schuldverzoenende en hartveranderende genade, die hij toen en reeds vroeger met het verstand erkende en openlijk voorstond, hem als levensbeginsel, als kracht van God, aan het hart werd geheiligd! Buiten 's lands, velerlei lotwissel, strijd, beproeving, lijden, kommer en gebrek. In het Vaderland weêrgekeerd, onder Koning lodewijk, uitwendig, eerbetoon en onderscheiding, maar daarbij inwendig, zwarte, aan wan- | |
[pagina X]
| |
hoop grenzende donkerheid. Later weder een tijd van kommer en gebrek. Bij Nederlands herleving onder oranje, verbetering van uiterlijke omstandigheden; doch ook toen teleurstelling in zijne uitzichten op een werkkring, waarin hij meende het Vaderland en de Wetenschappen nuttig te kunnen zijn. En onder dat alles, gestadig gevoel van krankte, van uitputting, of verval van lichaamskrachten en geestvermogens. Dit en nog meer maakte God, in den weg zijner Voorzienigheid en genade, dienstbaar om den man, die in de oogen der wereld groot was door talenten en genie, klein te maken in zijne eigene, en om hem de rust, die hij noch in de wereld, noch in zichzelven vond, bij Christus te doen zoeken, bij wien alleen zij te vinden is. Zoo stond bilderdijk, toen hij zich geroepen voelde, om op te treden tegen den geest der eeuw, en de Waarheid tegen hare bestrijders te verdedigen. Voorzeker, het was in de kracht des Geestes, dat hij sprak en schreef: doch gelijk in alles wat de zondige mensch verricht, ook in zijne beste daden, de zonde die in hem is, zich naar buiten vertoont, zoo mengde zich vertrouwen op eigene kracht, uit gevoel van meerderheid boven anderen geboren, in den strijd dien hij voerde, en zelfverheffing was niet altijd vreemd aan zijn ijveren voor de eere Gods. Ook deze moest hem ontnomen worden: en de afgeleefde grijzaart bleef, na het verlies zijner onvergetelijke gade, krank en uitgeput achter, van geheugen en denkvermogen schier beroofd, in een staat der kindschheid nabij; en leerde, in dien weg van beproeving, niet slechts | |
[pagina XI]
| |
erkennen maar ondervinden, dat hij niets was in zichzelven; dat de grond zijner hoop geheel buiten hem, alleen in Christus, lag; en het was genade, wanneer hem nog een flaauwe straal dier hoop in de donkerheid die hem omringde, toeschemerde. Zoo was bilderdijk. Zoo zal de lezer wien het om eene zielkundige beschouwing van den merkwaardigen man te doen is, hem uit deze Brieven leeren kennen. Met dat inzicht gelezen, zullen zij blijken te zijn, hetgeen bilderdijk eenmaalGa naar voetnoot(1) schreef niet te kunnen of te mogen geven, eene levensbeschrijving door hem-zelven (maar zonder daaraan te denken) opgesteld; eene geschiedenis van de weg der Voorzienigheid met hem gehouden. Dat deze levensbeschrijving ook in andere opzichten belangrijk is en rijk aan wenken over Dicht- en Taalkunde, over Geschiedenis en andere wetenschappen, zal ieder begrijpen, die bilderdijk eenigzins kent en waardeert. Bij de aankondiging van de uitgave dezer Brieven was ten regel gesteld dat alles onuitgegeven zou blijven, wat niet geacht kon worden voor het Publiek belangrijk te zijn: en als toets daarvan zouden de vier volgende vragen strekken: 1o Is het belangrijk uit een biografisch oogpunt? - 2o Is het belangrijk ter nadere kennis van het karakter en gemoedsbestaan van bilderdijk? - 3o Is het belangrijk ter opheldering van vroeger uitgegevene werken van bilderdijk of gedeelten daarvan? - 4o Is het belangrijk voor wetenschap | |
[pagina XII]
| |
en letteren? - Ik heb ondervonden dat de beslissing tusschen belangrijk en niet belangrijk, en nog meer die tusschen meer of minder belangrijk, in vele gevallen moeilijker was, dan ik mij die had voorgesteld. Naarmate de Verzameling zich mij meer en meer als biografie en als een samenhangend geheel uitmakende, vertoonde, mocht en moest ik een en ander opnemen, dat belangrijk is in het verband gezien daar het in voorkomt, maar op zichzelf beschouwd dat belangrijke grootelijks mist, en naar sommiger oordeel wellicht veilig zou hebben kunnen achterblijven. Zoo zal men, om een enkel voorbeeld bij te brengen, in de Brieven aan de Heeren uylenbroek en outhuys, aanwijzingen van bilderdijk vinden omtrent kleinigheden, bij de uitgave zijner werken in acht te nemen. Op zichzelve beschouwd zijn, ik erken het, sommigen dezer aanwijzingen vrij onbeduidend; doch merkt men op, dat de Brieven, waarin zij voorkomen, geschreven zijn in tijden van onrust, toen politieke woelingen en daarmeê verknochte drukke ambtswerkzaamheden den schrijver onophoudelijk bezig hielden; of in de dagen zijner uitzetting, toen hij, zonder te weten waarheen, rondzwierf op de grenzen van het Vaderland: dan worden die kleinigheden van aanbelang, en zijn onmisbaar voor de karakteristiek van den man die ze schreef. Allen echter, die mij met bijdragen voor deze Verzameling hebben willen verplichten, kunnen getuigen, dat ik, ten dezen opzichte, met omzichtigheid ben te werk gegaan, en doorgaans liever te weinig dan te veel heb willen geven. Geen der bronnen, die mij ge- | |
[pagina XIII]
| |
opend waren, zijn uitgeput: en de ruime voorraad voor het vervolg voorhanden, zal waarschijnlijk noodzaken nog meer ongedrukt te laten, dan bij de redactie van het Eerste deel, uit de Brieven daarvoor bestemd, geschied is. Voorts is, naar den regel, in de aankondiging gesteld, alles weggelaten, wat als vertrouwelijke mededeeling niet zonder onbescheidenheid scheen algemeen gemaakt te kunnen worden; en vooral alles, wat nog levende of kortelings overledene personen te nabij zoude raken, en voor hun naam of nagedachtenis beleedigend zou kunnen gerekend worden. Uit dezen hoofde zijn verscheidene Brieven en gedeelten van Brieven ongedrukt gebleven: en op sommige plaatsen zal men de uitlating van een woord of zinsnede, die zou hebben kunnen hinderen, door.........aangeduid vinden. Wat medegedeeld wordt, is overal zoo als bilderdijk het geschreven heeft, en daarin heeft men zich geene verandering veroorloofd. Is bij de beoordeeling van hetgeen moest achterblijven, de vereischte kieschheid gebezigd; is de keuze van hetgeen gedrukt is, niet geheel ongelukkig geslaagd, zoo ben ik grootendeels zulks verplicht aan de voorlichting en goeden raad van mijne geachte vrienden, de Heeren mr. i. da costa, en w. de clercq, die ik openlijk mijnen dank betuig voor hun aandeel in de redactie van dit werk. Bij de rangschikking der Brieven is de tijdorde in acht genomen, met dien verstande, dat alle Brieven aan denzelfden persoon geschreven, achter elkander | |
[pagina XIV]
| |
volgen. Het is de dagteekening van den eersten brief van elke bijzondere Verzameling, die van de orde der plaatsing beslist heeft. Dit Eerste deel bevat (enkele brieven aan den Eerw. Heer outhuys, die den lezer in een volgend tijdvak inleiden, uitgezonderd) alleen brieven vóór en gedurende de uitlandigheid van bilderdijk geschreven, en die hem in den tijd zijner ontwikkeling en dien zijner werkzaamheid in de kracht zijns levens, doen kennen. Bilderdijk was drie en twintig jaren oud toen hij de Brieven schreef, die onder I. en II. voorkomen, aan mr. daniel van alphen, Griffier der Stad Leyden, en aan mr. l. van santen, als Latijnsch dichter beroemd. Zij getuigen van de onderscheiding die hij op dien jeugdigen leeftijd reeds van de geachtste letterkundigen genoot. Die onder III. en IV. geplaatst en geschreven aan zijnen Kunstvriend mr. rhijnvis feith, en aan de Dichteresse j.c. Baronesse de lannoy, wier nagedachtenis hem tot in lateren leeftijd dierbaar bleefGa naar voetnoot(1), vertoonen hem te midden van de dichterlijke wereld van die dagen, zich met haar vermakende in de vleiende loftuigingen die de kunstbroeders elkander ruimschoots toezwaaiden, en deelende in de kunstkeurige netheid en aan den Franschen trant ontleende geestigheid die haar eigen was. Ook het genie van een bilderdijk moest een wijl door den geest zijns | |
[pagina XV]
| |
tijds gebonden zijn: doch weldra steeg zijn vlucht hooger, en van dien vroegeren tijd behield hij alleen het goede; de juistheid en zuiverheid van uitdrukking, die overal in zijne poëzy doorstraalt. De genoemde Brieven, benevens die, welke onder V., VI. en VII. voorkomen, zijn afgedrukt naar opstellen, meest van de hand van bilderdijk-zelven, onder zijne nagelatene papieren gevonden. Dat hij in dien tijd zijne brieven, en daaronder zoodanige brieven, als die over het Pegaasje van de Baronesse de lannoy in klad opstelde, en met bijzondere zorg (waarvan het handschrift blijken draagt) bewerkte, getuigt voorzeker van zijne zucht tot netheid en naauwkeurigheid, zoo zeldzaam groote genien eigen, doch die bilderdijk, door zijn geheele leven heen, in al zijne verrichtingen, kenmerkt. De brief aan b. ruloffs, onder VIII. geplaatst, was vroeger in de voorrede van een door dezen Dichter vertaald zangspel gedrukt. De volgende reeks brieven onder IX. aan den Heer p.j. uylenbroek gericht, bilderdijks oudste lettervriend, gelijk hij hem in zijn schoon en aandoenlijk lijkgedichtGa naar voetnoot(1) noemt, heb ik te danken aan de welwillendheid van 's mans eenigen zoon, den Hooggeleerden Heer uylenbroek te Leyden. Deze belangrijke stukken, die menige niet algemeen bekende bijzonderheid omtrent bilderdijks vroegere dichtwerken bevatten, schilderen hem in de drukke en woelige ja- | |
[pagina XVI]
| |
ren, dïe hij als Advokaat in den Haag doorleefde, en in de bange oogenblikken vóór en bij zijne uitzetting uit het Vaderland, terwijl de lateren van deze afdeeling hem in zijne ballingschap doen kennen. ‘Welke tijden,’ schreef ik aan mijnen hooggeachten vriend, den Heer v. loosjes te Haarlem, toen hij mij de Brieven mededeelde, in de woelige jaren van 1783 tot 1798, aan zijnen waardigen vader, den verdienstelijken a. loosjes pz. gericht, en onder X. geplaatst; ‘welke tijden worden ons in deze brieven voorgesteld! Gelukkig, dat wij ze niet beleven! Doch wie zal, zoolang menschen menschen zijn, ons waarborgen dat zij niet wederkomen, indien God het niet verhoedt.’ Het was door de vriendelijke tusschenkomst van den onlangs overledenen Heer en mr. j. van der linden, dat mij, uit naam der Weduwe van den Eerw. Heer g. outhuys, de brieven onder XI. voorkomende, werden toegezonden. Gedeeltelijk behooren deze tot de geschiedenis van bilderdijks uitzetting en uitlandigheid. Gedeeltelijk zijn zij in latere tijdvakken van bilderdijks leven, en wel in de innigste vertrouwelijkheid, geschreven. Niet alles wat mij van deze zijde medegedeeld werd, kon uit dien hoofde, in de Verzameling worden opgenomen. Hetgeen heeft mogen geplaatst worden, houde ik voor eene gewichtige bijdrage tot de kennis van bilderdijks gemoedsbestaan en inwendig leven. De Heer izaak bilderdijk had de verplichtende vriendelijkheid mij een Brief onder XII. voorkomende, | |
[pagina XVII]
| |
ter plaatsing mede te deelen, in den jare 1796 door zijnen Broeder uit Londen aan hem geschreven. Niet alleen om den belangrijken inhoud van dezen brief ben ik er dank voor verschuldigd, maar nog meer, omdat ik daarin een openlijk blijk ontfing, dat bilderdijks naaste betrekkingen (ook van zijnen zoon, den Heer l.w. bilderdijk, heb ik deswege de stellige verzekering) mijne onderneming goedkeuren, en daartoe door hunne bijdragen willen medewerken. De twee laatste brieven van dit deel, onder XIII. en XIV., behooren mede tot de geschiedenis van bilderdijks uitlandigheid. Ik ben deze verplicht aan den Hooggeleerden Heer mr. h.w. tydeman. De voltooiing dier geschiedenis en de aanleiding tot den terugkeer van bilderdijk in het Vaderland zal men, bij de uitgaaf van het Tweede deel dezer Verzameling, in vele bijzonderheden vermeld vinden in Brieven aan den Heer en mr. jeronimo de vries geschreven. Een opstel van zijne geachte hand zal ter inleiding strekken van die afdeeling. Nog een woord over de spelling, die in dit boekdeel zeer verscheiden en onregelmatig is. Die verscheidenheid en onregelmatigheid bestaan in de handschriften, door mij gevolgd. Bilderdijk heeft van tijd tot tijd verandering in zijne wijze van spelling gebracht, en, eerst bij de uitgave van zijn Buitenleven en Poëzy, (1803) schijnt hij den regel te hebben aangenomen, die sedert in al zijne geschriften gevolgd is. Onmooglijk is het echter niet, dat, door de onduidelijkheid van het schrift in de klad-opstellen, waarnaar het | |
[pagina XVIII]
| |
eerste gedeelte van dezen bundel is afgedrukt, de onregelmatigheid op sommige plaatsen vermeerderd is. De aanteekeningen van bilderdijk-zelven, of van eene andere hand dan die des Uitgevers, zijn of worden in het vervolg, door een naamletter aangeduid. Ten slotte verzoek ik allen, die mijne onderneming door de vriendelijke mededeeling van onder hen berustende Brieven hebben willen bevorderen, daarvoor bij dezen mijne oprechte dankbetuiging aan te nemen. Hebben zij, hebben andere lezers, op de wijze der uitgave of iets daartoe betrekkelijk, billijke aanmerking, zij worde mij niet onthouden, opdat in de verdere redactie dezer Verzameling daarvan gebruik moge worden gemaakt. Welkom zal mij elke bijdrage tot deze onderneming zijn, die men mij nog zal willen toezenden. Welkom, niet om noodeloos en onbescheiden de Verzameling uit te breiden, voor welke reeds overvloedige stof voorhanden is, maar om, bij ruimte van keuze, te gemaklijker, uit het belangrijke alleen het belangrijkste te kunnen geven. De inhoud van dit boekdeel moge den aart en het doel dezer Verzameling, zoo als zij in dit Voorbericht geschetst zijn, verder doen kennen, en de belangstelling der vrienden van bilderdijk voor hetgeen volgen zal, opwekken.
Augustus, 1836. w. messchert. |
|