| |
| |
| |
Bijlage over
sommige woorden
waarin men over de enkele en dubbele e en o in twijfel hangt.
Het onderscheid tusschen de enkele en dubbele e en o is dus verre zeer verward voorgesteld, en de spelling die sints Moonens verschijning onder de zoogenoemde Taalleeraars of Taalkundigen plaats greep, deed er alle denkbeeld van verliezen, door dat hy die speelen met ee las, het woord niet meer met de zachte e uitbracht, maar even als deelen. Dat het onderscheid wezendlijk in onze Taal is, is zeker, maar in de uitspraak is het deels verloren, deels verward geworden. Zullen wy het dan geheel opgeven en laten varen? Zeker neen, want zoo worden wy onverstaanbaar aan elkander, gelijk men
| |
| |
't reeds grootendeels aan zich-zelven geworden is. Wat dan? In het wilde naar voorgangers omzien, die elk hunne bijzondere stads of landstreeks dialekt hadden, die ieder nog op zijne wijze uit eigen begrip of aanwendsel of luim of toegevendheid wijzigde. Ja, zoo komt er een ellendige wurmhoop uit voort vol verwarring, en waar dan nog eindelijk een greep uit gedaan moet worden, daar men even zoo goed meê had kunnen beginnen.
Neen, om te oordeelen waar de enkele of dubbele vokaal te gebruiken zy, moet het woord doorgrond worden. En hiertoe moet men een allereenvoudigst beginsel vasthouden, dat is, dat de dubbele e en dubbele o, waar het hier op aankoomt, geen verdubbeling van e of o is, maar een tweeklank. Deze tweeklank ligt tusschen e en ei, en tusschen o en ou in. Ons meester is dus meister, Fransch maistre, uit het Lat. magister, ons hoog (ho-ig of liever hoo-ig, in samentrekking) 't Fransche haut, en met het Lat. altus verwant, naar de vrij gewone samensmelting van de l met de voorgaande vokaal tot een
| |
| |
bijklank als in 't Fransche sol (nu sou) uit solidus, haume uit holling voor ons helm, sou uit sol, enz. Dezen klank hebben wy, tegenwoordige Hollanders, lang verloren, en in alle de Nederlanden is de verwarring der verschillende landspraken, door verhuizingen, vermengingen, en onderlinge gemeenschap zich-zelf ongelijk en onzeker geworden, en van daar al die nuttelooze excerpten van den ijverigen Siegenbeek, die voor eene ras voorbijgaande gloriole meer gewroet heeft dan zy waardig was, en thands ook niet meer dan door den gewetensdwang en verstandverstikking der Revolutionaire genootschappen die nog heerschen, gesteund wordt. Het is waar, Rotterdam en Zuidholland heeft van die uitspraak iets over, maar Amsterdam, na zijn bijzondere zoete uitspraak afgelegd te hebben, heerscht, en wat onze Zuidelijke broeders betreft, kost het aan 't Staatsbestuur duizenden 's jaars om ze in 't willekeurig dwangjuk van het Siegenbekianismus te spannen, het geen zonder alle te rugslaan van lieden die denken niet toegaat. Ook is noodwendig en moet alle gebruik in een taal waar men niet
| |
| |
meer by denkt, als 't by ons sedert een leeftijd toegaat, onzeker, dobberend, en in vele gevallen verkeerd en verbasterd zijn.
Zie daar eene moeilijke gesteltenis. Niet alles is ook te rug te brengen wat eenmaal den verkeerden weg insloeg; en wanneer wy nu Nederduitsch spreken kan het het Neêrduitsch van onzen bloeitijd onder Koning Willem den II en den edelen Floris den V niet zijn. Die dit zoekt is dwaas. Schrijven wy slechts naar de taal die wy vonden, redelijk en verstandig; wat daar buiten gaat is pedanterie en belachlijk.
Men heeft hulpmiddelen gezocht om de enkele en dubbele e en o te onderscheiden, en daartoe het verloop van eenige woorden in sommige dialekten of in de gemeene uitspraak doen strekken. Dit had eenige nuttigheid, zoo lang men nog de onnoozele kinderen niet naar de Deïstisch en Onhollandsch ingerichte scholen dreef, waar zy ouders en al wat ouderlijk is leeren verachten, en 't verderf dat het hart onzes Vaderlands aangreep, onder toejuiching inzwolgen om tot Fransche woordslaven en werktuigen der
| |
| |
domme Ochlogarchie voorbereid te worden. Thands zeker is deze toetssteen verloren. Doch hy was ook de ware niet meer en kon het niet zijn daar die dialekten sints lang vermengd waren, en vooral nu niet meer, sedert alle byzonderlijke plaats- geslacht- en menschwijziging in eene algemeene nietigheid verzwolgen is, die naar niets beter gelijkt dan 't gewoel der lijkwurmen op een oud kerkhof waar de dooden met vermolmde kisten dooréén liggen gesmeten. Ga nu heen, en vraag aan Mevrouw..... de lessen van huishouding die (gelijk men haar noemde) Grootjen Pancras b.v. aan mijn Overgrootmoeder gaf, en zie hoe gy uitkomen zult.
Siegenbeek echter neemt er somwijlen en niet zonder alle gevolg zijn toevlucht toe; begrijpende dat de enkele o en e veelal in eenige Byuitspraken in eu, ee en ie ontaart is. Zoo is 't: keuning en speulen hoorde ik mijn kindschheid voor koning en spelen zeggen, en mienen voor meenen. Maar ook dit bedriegt somwijlen. Want gelijk ou en au in 't praeteritum tot ieuw verzacht of verkrompen zijn, zoo is er zekerlijk een overgang
| |
| |
van den een dezer klanken in den andere. Ook was de eigenlijke uitspraak niet altijd even kennelijk, hier platter, daar ronder of boller, en eigenlijk gezegd vloeien alle vokalen en diftongen ongevoelig in e, door zelfs zeer geringe afwijkingen in den klankladder.
In zich-zelve beschouwd als bloote te kennen geving der letterfiguur van de in den mond te vormen letters, moet men noch van de spelling te veel vorderen, noch daar een te groot belang in stellen. Wanneer de Engelschman o, n, e, wan spelt, heb ik er vrede meê, schoon ik het wel niet zoo volstrekt dwaas als ligt met gt, of bloeien met oeijen, en inderdaad oud en achtbaar, maar echter met den tegenwoordigen stand dier taal niet overeenkomstig vindt; en ik acht het een onlijdelijke dwang dat men in Vlaanderen niet meer dwaesheyd zou mogen schrijven, schoon ik Professor Siegenbeek gaarne toegeef dat onze tegenwoordige dwaasheid hooger uitklinke en den boventoon houdt. Mijn Grootvaders schreven ook zoo, en zouden de aa naar het dolhuis
| |
| |
verwezen hebben. Maar 't gebrek aan genoegzame openbare gestichten, brengt meê dat men (indien de bevolking niet zal uitsterven, en de meeste huizen in de steden, gelijk toch reeds gezegend voortgaat, tot afbraak worden) de gekken wel verstandig moet rekenen en de dieven eerlijk maken; waartoe ook de inrichtingen thands wél getroffen zijn. Zeker, wy zullen zoo voortgaande ons zeer wel met de aanstaande Republijk van Botaniebaai kunnen verbinden zoo dra zy in 't hoofd krijgt zich onafhankelijk te verklaren, en ik twijfel niet of het onderhandsche traktaat zal wel reeds hier of daar in den maak zijn. En als de kollecte voor het Grieksche duivelenras voorby is, zal men daar ook wel penningen voor opzamelen. 't Hapert nu slechts nog aan een aanbeveling van Fransche Journalen.
Wat my betreft, ik begon mijne eerste intrede in de dichterlijke wareld al vroeg met de altijd verdubbelde klinkers by mijns Vaders later tijd in Amsterdam en ook elders algemeen geworden. Weldra achtte ik die verdubbeling onnoodig en ik schreef met en- | |
| |
kele klinkers, zoo lang ik in de oude taal geen genoegzaam inzicht had. Van de maatschappy der Nederlandsche letterkunde, waar de kundige en welmeenende Fr. van Lelyveld secretaris was, volgde ik de spelling door hem aldaar ingevoerd, en die zekerlijk (op enkele punten na van zeer weinig belang) wel in dit opzicht ook de beste is die tot nog toe bestond. Druk- en schrijffeilen, by mijne altijd overhoopte bezigheden niet te vermijden, afgerekend, zal men die in mijne schriften regelmatig vinden. En tot nog hield ik my daar aan, en ben er ook voor om ze aan te bevelen. Een zekere algemeene overeenstemming in het geen goed is, uit eene inschikkelijkheid die 't rechtschapen hart eigen is, mag bevorderd worden als nuttig, daar niet ieder tot de gronden kan doordringen: schoon volstrekte eenparigheid onder menschen tot het verfoeilijkste behoort, wat de booze tot verwoesting van hart en verstand heeft kunnen uitvinden. Siegenbeeks afwijkingen van deze spelling der Maatschappy zijn ook zelden te wettigen, doch zy zijn weinig. Wy zullen de woorden door hem in betrek- | |
| |
king tot de enkele en dubbele e en o bygebracht, en met de geleerdheid die hy daar by brengen kon, opgesierd, hier één voor één opnemen.
Omtrent beer heeft S. volkomen gelijk. Maar waarom? 't Is omdat het woord een uitspraak tusschen e en a vordert die 't fremere van 't Latijn uitdrukt, en dus een zachter ei is.
Begeeren heeft zijn dubbele ee niet, omdat het als begeiren (schoon flaauwer) zou klinken; neen, maar om dat het een famentrekking is van bega-eren, waarin ae tot éénen klank smelt, die naar ei trekt, gelijk de Hoogduitschers daar ook hun geur van hebben by ons tot gier saamgetrokken. Dat zy die een woord niet innig en in zijn oorsprong verstonden, in twijfel geraakten, moet ons niet verwarren.
Deren of deeren, is even zoo de-e-ren van de-en en het hangt dus samen met dier, carus. Het is gevoelig maken en dus verwant met teder, en van daar is 't smart doen, en hiervan geeft het ook oorsprong aan deerne, dat is tedere of die tederheid opwekt,
| |
| |
waarom 't ook een woord van affectie is, en dat deelneming opwekt en liefst met onnoozele verbonden gaat. Men schrijft het dus met ee als saamgetrokken uit e-e; maar de ee van diftong heeft het niet gelijk heelen by voorbeeld. Ik voor my zou met de Maatschappij der Letterkunde wanneer Lelyveld haar nog bezielde, de ee verkiezen, als alom waar samentrekking van vokalen is, maar kan ieders verkiezing licht inwilligen, mits zy niet uit voorbeelden van onkundige of achtelooze afschrijvers geput is, waarvan wy de oorspronklijke niet hebben. Wat wil b.v. het afschrift des lekenspigels van Clignet zeggen, thands by het Instituut daar ik er onder ken, niet in alles overeenstemmend. Wy willen deze aanmerking niet sterker aandringen, dan ter verklaring der zaak. Want het zelfde zoo men dit als grondbeginsel aannam, zou ook de verdubbeling der a en der u wettigen, die men nu overeengekomen is geheel te verwerpen. Sparen, toch is spa-eren, duren is du-eren, en zoo menigte. Inderdaad is ook de vokaalklank in zich-zelf te vluchtig om hem altijd juist te vatten.
| |
| |
Gele, Geluwe, 't zy zoo. Maar waarom? om dat het woord uit go oorspronklijk is waar van goud en guld, en de o nooit ee wordt, maar e.
Geneeren (Hoogd. nähren) is voeden, en saamgetrokken uit na-eren, zoo wel by ons als in 't Hd. uit naheren, dat is aantrekken, eigenen, waarin de voeding door de spijze bestaat. Kwalijk derhalve wil S. hier de enkele e. Maar hy heeft dit geheele punt van samentrekking voorby gezien. Nu hy mag wat stikziende zijn, wie neemt het hem kwalijk?
Heeten. Dit woord ten minste sprak in mijn tijd ieder een hieten uit, en wie kan dan twijfelen? Ook het adjectief (in het Hd. heiss) lijdt geene bedenking.
Kele. Noodwendig even als gele. 't Is gol-e.
Keeren met de dubbele e. 't Is hier wederom een frequentativum ke-eren van ke-en dat oudtijds werpen en opstuiten was, en dus is 't op- en weêropwerpen of stuiten. Zoo ook de Maatschappy in haar tijd.
Keten. Zekerlijk de zachte e. Maar waarom?
| |
| |
Eenvoudig om dat het een verbastering van 't Lat. catena, uit het thema ca, omvatting, verbinding is.
Kneden, met ééne e. Recht, Siegenbeek. Wist ge dat het eigenlijk ge-neden is en met nodus verwant, het zou er niet te slimmer om zijn, maar ten minste is het woord hier niet verknoeid.
Kweken is vrij twijfelachtig. Dat S. zich hier naar de Maatschappy van Letterkunde in haar bloeitijd schikt, is ook loffelijk. Echter moet ik opmerken dat het woord niet uit ge-weeken, maar ge-wekken (dat is excitare, educare, optrekken) is: het geen de enkele e voor zou staan, zoo wel als dat het met kwik van éénen oorsprong is.
Menigte is van man, en zekerlijk met eene enkele e te schrijven.
Ontberen. Die weet dat onze Ouden oorboren zeiden en het voor het zelfde woord erkent, zal aan de enkele e niet twijfelen.
Peren. Met de enkele e. Want dat de Fransche poire hebben is eigenlijk een bloote adspiratie aan de i van pirum toegevoegd om 't van hun pire te onderscheiden.
| |
| |
Scheren, dat dit woord met de a in scharren, en de o in geschoren, en eu in scheuren verwant is en dus de enkele e heeft, eischte immers geen twee bladzijden gehaspel of gerafel hoe zal ik het noemen?
Sleepen. Dit woord met ééne e, hoe! Zoo moest zijn praeteritum geslopen (ten minste geslepen) zijn. Dit gelijkt nu nergens naar. Een sleip zei men voorheen.
Smeren en smeeren zijn beide goed, maar verschillende woorden. Het laatste is voller van beteekenis als saamgetrokken uit sme-eren. 't Oorspronkelijke is smeren en met smet, smaden, enz. verwant. De Maatschappy gebruikte slechts smeeren.
Spenen. Met de enkele e, als van spa-en.
Teder, met de enkele e, zie deren. Hier schijnt Lelyveld zich bedrogen te hebben.
Telen met ééne e. Te recht: doch ook teelen is te wettigen als frequentativum te-elen. 't Is producere en de kracht zit in de te die met to verwant is en waar uit tot en toe, voorzetting uitdrukkende.
Teren van tar, en teeren als frequentativum te-eren, en zoo verteeren, teering, schoon
| |
| |
niemand misdoet die tering schrijft als uit het primitivum dat druipen of smelten beteekent.
Weeren van νΛικ man, weren van war, zijn beide te dulden. En ik beslis niet.
Zweeren en zweren zijn niet eenerlei. Het laatste is verbinden, het eerste bevestigen doch eigenlijk is zweeren een frequentativum zwe-eren, terwijl zweren van zwa-en is, waaruit zwachtel, zwager, enz.
Zweeren, voor etteren is zweren of zweeren, naar men 't opvat; ik zou echter hierin voor de dubbele ee zijn als een doorgaande werking, en frequentativum van het Thema zwe, waar uit ook zweeten is, 't geen men zwieten hoorde uitspreken, gelijk 't oude sute, nu zoet, ook by de Engelschen sweat (d.i. zwiet) is.
Zweven eischt de enkele e, 't is eene versterking van weven en wuiven, 't geen de verwantschap dezer e met de o aantoont.
Betoogen. Toogen is trekken in alle toepassing, en eigenlijk to-igen van to voortgang in een vaste richting. Zie boven. Hiervan is toogen goed, zoo dra men deze sylben uit
| |
| |
twee saamgetrokken, een dubbele vokaal toeschrijft. En dit is het punt waar 't op aan komt. Verlaat men dit, zoo vervalt er vrij wat, van 't geen aangenomen is.
Blode en bloode zijn verschillende woorden. Het laatste is timidus animi en van blouwen, (slaan) en dus is een synonymum van verslagen. Het eerste daartegen is van het wortelwoord lo, waar van lo-en, gloed, en zoo, roodheid, en beteekent dus de blozing, die van 't zelfde thema is, en ook eene enkele o heeft.
Boren van baren in geboren, en ook voor dragen, heeft zekerlijk de enkele o. Maar boren, doordringen kon bedenklijker zijn. Echter zie ik geen genoegzame reden om het niet voor het zelfde woord te houden, als zeggende eigenlijk in beteekenis ontdekken, schoon dit door indringing geschiedt. Zie onze Byvoegsels op boor.
Dolen. Indien men dolen het zelfde met dollen acht, dat is draaien, zuizelen, is de enkele o buiten twijfel gevestigd. Zoo men 't voor 't frequentatief do-elen houdt, komen wy weêr tot het oude punt. Wat is do-en?
| |
| |
Hier komt de geheele vraag op neder. Hangt het samen met douwen (duwen) en met dauwelen, 't geen men van doffe en daardoor trage menschen zegt? Zoo schijnt het. Maar is dit douwen wel eigenlijk een tweeklank, en niet bloot do-en, dowen en doven waar dof van is? Hoe het genomen worde, 't is echter en blijft een frequentative samentrekking.
Gedogen is lijden en heeft de enkele o. Maar doogen is een ander woord eigenlijk daugen en beteekent goed zijn, en 't vordert dus eigenlijk de dubbele o. Dat men deugd (d.i. dögede) zegt strijdt hier niet meer tegen dan dat men verheugd van hoog zegt: want dit heuge is huge, 't gemoed, en niet (als men aanneemt,) hoog, en even zoo mag deugd voor de huge ('t gemoed) gehouden worden, want inderdaad bestaat zy daar in, en niet in eenige daad. Onze afleidingen gaan zelden diep genoeg; ook veranderen de woorden allengs van beteekenis door het gebruik: en van daar eene onregelmatigheid die niet te weren is.
Dat genooten aan eene o genoeg heeft blijkt
| |
| |
uit genot. Ook maakt, de ie van de wortel des werkwoords geen praeteritum in oo het geen hooger klinken zou dan het praefens. Even weinig moet men vloten met twee o spellen. Ik zou dus hier wederom van Lelyveld verschillen, zoo 't der moeite waard is. Ik merk daar by nog op, zoo de uitspraak eu de enkele o kenteekent, wat is korneut (kornuit zegt men gewonelijk) dan keurnoot?
Honen is spatten en hiervan honig en honing. Siegenbeek heeft hier gelijk, schoon zijn redenen niets afdoen, en de Maatschappy het ook anders begreep.
Kloven met de enkele o. Dat de Angelsax. ea de dubbele o by ons aanwijst is een bloote opvatting. 't Woord is uit het praeteritum van klieven, en deze ea duidt dit aan, maar brengt ons niet noodwendig de oo aan. Ik klief, maakt in praeterito ik kloof, en van dit praeteritum is ons werkwoord kloven. Die deze voortbrenging der werkwoorden niet begrijpt, begrijpt onze taal niet. Wat wil men ons A-S voor Neêrduitsch opdisschen? Moet de zuster juist haar broeders baard hebben?
Dat kozen de enkele o heeft, toont keuzelen.
| |
| |
Doch die eu is meer dan eens als een tweeklank aangemerkt, daar het echter integendeel slechts een verminderde klank is. Dit heeft meer verwarring gemaakt.
Waarom kroonen als meerv. van kroon, de dubbele o juist zou moeten hebben, ware moeilijk te zeggen. Vooral daar 't hetzelfde woord met ons kruin is. Daar was by onze Ouden in 't overnemen van Latijnsche woorden geen vasten grond. Volgen wy in zulke woorden een standhoudend gebruik, wy mogen, maar niemand moet er een Hollander wet van maken, noch den Napoleon in de taal spelen. Doch hiervan nader op personen. - Zeker is het intusschen, dat het zich daardoor beter van kronen (anders kreunen) voor flaauw zuchten of kermen, onderscheidt.
Loochenen dient met de dubbele o geschreven te worden op dat men 't geen lochenen uitspreke; want de ch verheldert de vokaal die er voorgaat door dat zy er zich in oplost. Zoo is het met lachen, prachen, 't oude gechen, met rochelen en ruchelen, enz. Maar men moet er de botte uitspraak van oo, naar au trekkende, niet aan geven.
| |
| |
Nopens vordert eene o, als meervoudig van nop. Maar noopen met oo is prikkelen. Goth. en Run. stemmen hier ook in. Kwalijk wil men nopens, eigenlijk nopends, (dat is roerende) tot dit noopen brengen. 't Behoort tot nop, knoop, en is het Lat. quod attinet.
Personen hebben in 't Nd. zoo weinig een tweede o noodig als in 't Latijn, en als Rome. Waar is het, dat kroonen ingedrongen is met twee o; maar de oorsprong hiervan was in dit werkwoord van het meervoudig naamwoord te willen onderscheiden. Deze zucht heeft veel verwarring gemaakt, en was meestal geheel noodeloos. De grond hiervan bestond in 't begrip dat een verbum nominale het naamwoord daar 't van gevormd was, volkomen moest uitdrukken. Te onrecht. Het woord kroon bestaat eigenlijk niet; het is krone. Zoo schreef men dan ook slaaven voor 't werkwoord van slaaf gemaakt. Waar geen tweeklank is komt geen dubbele vokaal ter sluiting van een sylbe te pas. - Onze Bijbelvertalers stelden zich voor de Grieksche eigen namen volstrekt getrouw uit te drukken, en van daar schreven zy Roome. - | |
| |
Deze naauwgezetheid was loflijk in dat werk, maar verplicht ons even weinig als zy daar door verbonden werden om Petros of Joannees te schrijven.
Pogen heeft geen dubbele o in ons Hollandsch. Poogen is eigenlijk Vlaamsch, welke dialekt genegen is eenigzins meerder galm aan aan de o te geven, dan wy doen. Hun a-zelve trekt eenigzins naar den o-klank. Wy spreken platter, zy ronder. Men vergunne en hun en ons elks vrije land- en volksdialekt.
Roze vordert zekerlijk de dubbele o niet meer dan blozen. 't Woord is ook niet van rood maar uit het Latijn. Onze Landaart kent den eglantier, maar de eigenlijke roos is er niet oorspronklijk.
Schroomen eischt de dubbele o om dat schroom schro-ing is en dus samentrekking. Het schreumen is wanspraak en niet uit de open o, maar uit den tweeklank oi verbastert. Het geen wel onderscheiden moet worden. Or is ui maar niet eu, ondanks alle dialektverwarring.
Smoken heeft genoeg aan eene o, schoon
| |
| |
het (als smo-igen zijnde,) met de dubbele o te wettigen zijn zou; doch de veelvuldige samenvoeging van rooken en smoken heeft een soort van rijm daarin doen zoeken. Smoken hangt samen met smaken, dat de warme damp tot het verhemelte opgaande, uitdrukt. 't Is duidelijk het zelfde met het Gr. σμύχειν, en tevens met smingen, smots, enz.
Smoren, vordert eene o, geen twee. Doch als smo-eren beschouwd, laat het die toe, even als smeeren de dubbele e.
Aan snoode geeft men de dubbele o. Ik zou het echter aanmerken als met snedig verwant, en hoor er geenen tweeklank in.
Storen, steuren by ons gemeen, duidt de enkele o aan. De dubbele kan het echter aannemen als sto-eren. Hoe het zy, ik houde 't voor na verwant met stuwen en stouwen, en ben dus in geenen deele tegen de oo in dit woord, maar hou heide voor goed in zich-zelf. - Doch waar blijft dan de eenparigheid? - In de Pausselijke onfeilbaarheid van Siegenbeek en die zijn afgod aanbidden, en de bespottelijke Agenten-inquisitie van 1803 en 1804.
| |
| |
Stroomen. Stroen is verspreiden, en hiervan is stro-ing, tot stroom geworden. Men schrijve 't dus met verdubbelde o, maar spreke 't vooral niet uit met den bollen klank van koolen, caulus.
Toonen (ostendere) lijdt geen twijfel; maar het meervoudige van toon als 't Lat. tonus heeft zekerlijk (met wat bygalm men het hier of daar opsieren mag) niet dan de enkele o. Vergelijk persoon en Rome.
Thronen dulden even weinig de dubbele o.. Die bevreesd is dat men 't met tronië verwarren zou, mag zich helpen zoo hy kan. Als een vreemd woord wilden onze Bijbelvertalers den accent kennelijk maken, en van daar hun troonen.
Vrome behoeft de dubbele o niet. Gelijk de m achter de samentrekking uit o-ing toont, is er de grond voor, nu reeds dikwijls aangeroerd. En het koomt er op aan, hoe verr' men dien wil laten gelden.
In wonen is zekerlijk de eenvoudige o kennelijk, en alles vereenigt zich om die te bevestigen.
Zoo is eenmaal ingevoerd en heeft iets meer plechtigs dan zo. Zoo veel is zeker,
| |
| |
dat geen Hollander ooit zo zegt met een klank of 't in oude lappen verstikte, maar kennelijk de o hooren doet, ook waar het geen byzonderen toon vat.
Leyden 1826.
|
|