Avondschemering(1828)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] Zielzucht in lijden. Πάνα συνεργεῖ εἰς ἀγαϑὸν τυῖς ϰατὰ πρόϑεσιν ϰλνοῖς σιν. Rom. VIII. 28. Ja, mijn verdorvenheid vergiftigt me uwe gaven, Mijn God! Kastij my des: het is weldadigheid. Ja, wilt Gy me in genade uw heilbelofte staven, Mijn hart erkent haar best wanneer mijn boezem schreit. Verlokt door 't klatergoud van 's Warelds valsch genoegen, Door d'Eigenwil bestormd, door zelfzucht steeds vervoerd, Wat kan my nutter zijn dan in een kwaal te zwoegen Die 't zich verdartlend lijf aan 't dorre krankbed snoert? Ja, maak Gy me onbekwaam om met haar iets te deelen Waaraan zy waarde hecht, langs welk een weg Gy kiest! De wonden die Gy slaat, zijn om de ziel te heelen, En zalig, die zich-zelf ten zelfbehoud verliest! 'k Aanbid, genadig God, uw heilig welbehagen; Schik van my naar uw wil, ik buig my willig neêr: Mijn Heiland heeft voor my mijn zondeschuld gedragen; Van my eischt ge in uw wraak geen zoenvoldoening meer Neen, 't is uw goedheid die my treft uit mededogen, Heb dank, en schenk my kracht naar 't geen ik doorstaan moet, En vestig me in mijn eind de halfgebroken oogen Op 't onderpand des heils in JEZUS Godlijk bloed! 1826. Vorige Volgende