Avondschemering(1828)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] By mijne Verjaring. Een jaar op nieuw verlengdet Gy mijn leven, Maar bracht my dit tot u iets nader op mijn pad? ô Mocht mijn ziel zich des getuignis geven, En geen verwijt, dat ze u zoo menigwerf vergat! ô Levensvorst! Gy die my door de baren Van meer dan zeën, ja door Helnacht, hebt geleid, My 't hoofd verhieft by neêrslaand zielsbezwaren, En troost schenkt in uw zorg en algenoegzaamheid! Hoe danke ik U? - Ja, jammer en ellenden Was heel mijn weg, met bloed en tranen overspoeld; Maar Gy die 't lot besturen kunt en wenden, Gy schonkt me een hart dat daar uw goedheid in gevoelt. Ik treur niet, neen! Neen, geen ondankbre klachten Ontglippen me aan de borst terwijl zy t' Uwaart zucht. Waar scheen me een dag, niet donkrer dan de nachten? De Tijd verloochende in mijn lijden steeds zijn vlucht. Maar nu, mijn God! wat heeft het luttel dagen, Door 's Grijzaarts oog, hoe zwak, toch lichtlijk te overzien, Of, in uw steun zal ik hun lastpak dragen; Laat slechts uw wil aan my, de mijne niet geschiên! [pagina 105] [p. 105] Ik vraag niets meer: wat zoude ik nog genieten, Van hoofd, van brein verzwakt, en beidende op de dood? Mijn leven moet als 't water thands vervlieten, Dat afliep, maar op 't eind nog druppelt uit zijn goot. Zij 't weinig dat nog overschiet voor 't sterven, Dees levensrest op de aard, geheiligd naar uw wil; En doe my 't al, maar nooit het anker derven Der vaste Hoop, en 'k zwijg by uw gehengnis stil! 1827. Vorige Volgende