Avondschemering(1828)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Leven. Ἐν πίςει ξῶ τῇ τ ὑι τ Θε. Gal. II, 20. Hy leeft die voor zijn Heiland leeft, En niet voor aardsche draf: Voor Jezus die hem 't leven geeft, Ook na den dood en 't graf. Hem leven is ons dankbewijs, Hem juichend toegebracht, Van wie als zijn verlossingsprijs Zijn blijde weêrkomst wacht. Maar leven in den naauwen kring Van zuizlend lijfsgenot, Wat is dat, dan vermomde dood? Ons leven is in God. [pagina 20] [p. 20] Of stelt men daar het leven in, Wanneer men dwaasheên kiest Voor 't eeuwigdurig heilgewin, En heel zich-zelv' verliest? Ja, krank ter dood, met redding spot, En diepe wonden draagt, Slechts heelbaar door de hand van God, Maar geen genezing vraagt? Wanneer men Godsdienst smaadt en schuwt Geloof begoochling scheldt; Van Heiland en verzoening gruwt; Van dollen hoogmoed zwelt; Het Heilig Woord vervalscht, verdraait; Om Hemel lacht en Hel; En 't wroegende gewisse paait Met dartel vreugdespel? Zou zulk-één leven! - Neen ô neen; Hy sterft steeds eeuwig voort, In zielverscheurende ijslijkheên, En angsten, nooit gesmoord. [pagina 21] [p. 21] ô Mocht Gods kracht zijn trotschen geest In tijds met siddring slaan! Of - kon by met het reedloos beest Tot louter stof vergaan! 1824. Vorige Volgende