Gedichten voor kinderen
(1838)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Reeds had hy de oude mosch verjaagd.
Hy hoort de jongskens piepen,
Als of zy in hun grievende angst
Haar teedre voedster riepen!
Hy hoort, hoe de oude om 't nestjen schreit,
Maar hoort het onbewogen:
Want deernis had de bengel niet;
Hy wist van geen meêdoogen.
Hy rukt de blaadren uit elkaâr
Waar 't nest in lag verholen,
En neemt er al de jongen uit,
Die vruchtloos zich verscholen.
Maar zie, hoe 't nu den wreedaart ging!
Zoo als hy af wil stijgen,
Breekt, rits! de vooze tak: en hy
Stort neder door de twijgen!
| |
[pagina t.o. 26]
| |
De gevolgen der ongehoorzaamheid.
| |
[pagina 27]
| |
Daar lag hy nu bebloed op de aard,
Zijn hoofd bedekt met wonden;
En werd eerst tegen de avondstond
Door vreemden daar gevonden.
Hy smeekte om bystand, maar vergeefs!
Men spotte met zijn kermen;
Want hy, die wreed van inborst is,
Vindt by geen mensch erbarmen!
Een hunner kent den wreeden knaap,
En roept zijn makkers tegen:
‘Hy heeft nog meer dan dit verdiend!
Wat is aan hem gelegen?’
Gelukkig, echter, was er een
Meêdoogender van harte,
Die bracht hem naar zijn ouders huis,
Uit deernis met zijn smarte.
| |
[pagina 28]
| |
Nu moest hy liggen dag en nacht
In de ijsselijkste pijnen! -
Bleef kreupel al zijn leven lang,
En onherstelbaar kwijnen.
Ach! dikwijls was het hem verboôn,
De nestjens uit te halen!
Als kindren ongehoorzaam zijn,
Kan ook hun straf niet falen.
|
|