Gedichten voor kinderen(1824)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 121] [p. 121] VI. Ras kwamen ze in Egipten aan, Vol hoop en vol vertrouwen; Maar dachten in een machtig prins Hun broeder niet te aanschouwen. Zij ijlden met geschenken heen Om d'Ondervorst te groeten Maar kenden hunnen broeder niet, Schoon knielende aan zijn voeten. Aan Jozef waren zy niet vreemd. Hy kende zijn verraders; Maar dacht slechts in dit oogenblik Aan 't wederzien zijns Vaders. [pagina 122] [p. 122] Te braaf, te deugdzaam, was zijn hart Om aan hun haat te denken, Offchoon hun leven en hun dood Thands afhing van zijn wenken. Maar minzaam sprak hy ze allen aan Toen zy voor hem verschenen, En kon zich voor hunne oogen niet Onthouden van te weenen. Mijn broeders! riep hy eindlijk uit: 'k Ben Jozef! 'k ben uw broeder! Hy, dien gy eens als slaaf verkocht, Had de Almacht tot behoeder! Mijn broeders! schroomt mijn byzijn niet, Maar treedt vrijmoedig nader. 'k Ben Jozef, en mijn ziel verlangt Naar tijding van mijn Vader. [pagina t.o. 122] [p. t.o. 122] Jozef. Mijn broeders! riep hy eindlijk uit: 'k Ben Jozef! 'k ben uw broeder! bl. 122. [pagina 123] [p. 123] Ach broeders, vreest niet dat mijn hart De minste wraakzucht voede; Maar dankt Hem die my heeft gered, En 't kwade keert ten goede! Ach zegt my, leeft mijn Vader nog? Meldt, meldt hem dat ik leve, En God schelde u de misdaad kwijt, Gelijk ik ze u vergeve! Nu stortte Jozef hun aan 't hart Met broederlijke liefde, En dacht niet aan 't voorleden meer, Hoe ook hun haat hem griefde. Zijn broeders stonden sprakeloos, Beschaamd door zoo veel goedheid; En hy genoot in 't needrig hart Des weldoens hoogste zoetheid! [pagina 124] [p. 124] Hy zond hen nu naar Jakob heen, Van weldaân overladen Door hem, dien ze in zijn vroege jeugd Zoo liefdeloos verraadden. De droeve grijzaart, die uit rouw Welhaast ten grave daalde, Geloofde in 't eerst het wonder niet Waarvan men hem verhaalde. Doch, toen hy de eergeschenken zag, Door Jozef hem gezonden, De buigende Ezels opgelaân, Die voor zijne oogen stonden, Toen hield zijn bange twijfel op, En dankend viel hy neder, En riep; ô God! mijn Jozef leeft! Ik zie hem hier nog weder! [pagina 125] [p. 125] Vol vreugd verliet hy ras zijn huis, En toog met al zijn zonen, Naar 't zegenrijk Egiptenland, Waar God zijn deugd zou lonen. Daar vond hy nu den lievling weêr, Wiens dood hy steeds beschreidde, En wiens geluk zijn' ouderdom De hoogste vreugd bereidde. Aanbidlijk is 't bestier van God! Den braven schenkt Hy zegen; En redt die op zyn hulp vertrouwt, Langs de onverwachtste wegen. Vorige