Gedichten voor kinderen(1824)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] De logen. Een onbedachte knaap verloor Met langs de straat te spelen, Een groot stuk geld, hem aanvertrouwd Om armen uit te deelen. Hy wist geen raad, daar dit gemis Zich spoedig moest ontdekken; En dacht een listig middel uit, Om zich de straf te onttrekken. Hy had gevoel noch menschlijkheid, En, geen bedrog ontziende, Betichtte hy een armen knecht Die by zijne ouders diende. [pagina 30] [p. 30] Helaas! men gaf zijn woord gehoor, Als altijd waar bevonden; En de arme knecht wierd d'eigen dag Met schande weggezonden. Nu vloog de laster haastig rond, En vond geloof by velen; De knecht werd ras door iedereen Beschuldigd van te stelen. Hy vond op 't laatst geen menschen meer Die iets aan hem vertrouwden, Om dat zy sints dat ongeval, Hem als een dief beschouwden. Wanneer hy iets te werken zocht, Dan werd hy afgewezen; En spoedig had zijn huisgezin Het diepst gebrek te vreezen. [pagina 31] [p. 31] Ja, haastig was het al verteerd, Het geen zijn vlijt verdiend had; En wie, wie zou hem bystand biên, Die niemand meer te vriend had! Zijn kindren schreiden soms om brood; Maar niets had hy te geven! Zijn vrouw werd krank van droefenis, En 't kostte haar het leven! Ach! toen verdween zijn laatste troost, En afgemat van 't lijden, Kwam hem weldra een vroege dood Van meerder smart bevrijden. Ach! zei hy tot zijn kindertjens Die om zijn sterfbed schreiden, Ach! hadt ge uw lieve moeder nog, 't Waar minder hard te scheiden. [pagina 32] [p. 32] Maar, houdt de ellende die my trof, Ten voorbeeld voor uwe oogen; Zijt op het droef gevolg bedacht Van lastertaal en logen. Eén leugen maakte u ouderloos, (Die God gewis zal wreken.) Bedenkt dit heel uw leven door, En, beeft voor 't logenspreken! Vorige Volgende