De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 653]
| |
Nog een woord over het leven en de werken der dichteres. | |
[pagina 655]
| |
Gelijk de Schriften der edele Poëtesse in die van den grooten Dichter haren Gemaal als ingeweven zijn, zoo is ook van het uur af hunner eerste kennismaking en daaruit gevolgde echtverbindtenis haar leven begrepen in het zijne. Alles dan ook wat zy van lief en leed met hem genoten en doorworsteld heeft, werd in onze Bijdrage tot de kennis van het leven, het karakter, en de schriften van haren Echtgenoot, als van zelve opgenomen.Ga naar voetnoot1 Bijzonderheden tot op het tijdstip dat zy de zielsvriendin en gade van Bilderdijk werd, zijn kort na haar overlijden door beider innigen huisvriend Mr. Nic. Carbasius in de Necrologie van den Muzen-Almanak voor het jaar 1831 (bl. 244 en volg.) geleverd. Van hare afkomst, opvoeding, en jeugdigen leeftijd werd aldaar hoofdzakelijk het volgende gemeld. Katharina Wilhelmina Schweickhardt werd geboren te 's Gravenhage den 3den Julij 1777. Hare moeder was | |
[pagina 656]
| |
Magdalena Josina van Olst uit Leyden, - haar vader, de niet onvermaarde landschap- en portretschilder Hendrik Willem Schweickhardt, geboren ten jare 1746 te Ham in het graafschap Mark.Ga naar voetnoot1 Omstreeks het midden der vorige eeuw vestigde zich des Kunstschilders vader als wijnhandelaar in de Hollandsche Hofstad. Aan het geslacht schrijft de overlevering de herkomst toe uit eenen Ridder Otto genaamd Schweickhardt of Sweekhart, die onder de Beijersche banieren een glansrijk deel nam in den strijd door den Hertog van Luxemburg in 1309 tegen keizer Hendrik VII gevoerd. Door schitterende, later te leur gestelde, uitzichten in zijn vak en beloften van het Engelsche Hof uitgelokt, vestigde de begaafde Kunstschilder in 1786 zijn verblijf te Londen, met een talrijk gezin, van hetwelk nog heden in leven is een broeder der Dichteres, de geachte Kunstgraveur Leonard Schweickhardt te Delft. Door dien weg ontfing Katharina Wilhelmina van haar negende jaar af een Engelsche opvoeding, en werd haar de taal en letterkunde van dat land vroegtijdig eigen en gemeenzaam. Hare eerste proeven van poëzy, waaronder een Treurspel Elfriede, zijn dan ook Engelsche geweest. | |
[pagina 657]
| |
Tot Hollandsche Dichteres werd zij gevormd door haren Echtgenoot. Ook andere talen en derzelver letterkunde had zy destijds reeds ijverig en gelukkig beoefend, waaronder de Italiaansche en Fransche, in welke laatste taal inzonderheid zy zeer goed schreef, en ook nog op lateren leeftijd gaarne dichtte. Op den 18den Mei 1797 werd zy te Londen de Echtgenoote van Bilderdijk, die zich kort daarop, als wy insgelijks uit zijne Levensbeschrijving weten, te Brunswijk vestigde. Uit dat huwelijk werden acht kinderen geboren, van welke slechts een eenige de tedere en zorgvuldige moeder en huismoeder heeft overleefd. Men kent uit de rouw- en lijkverzen van beide de ouders het zevental, waarvan hun vier in Duitschland, twee in Holland, een op zijne jongste zeereis, ontvielen. Haar gaven in toon- en zangkunst moeten in hare jeugd uitstekend zijn geweest. In alle vrouwelijke bezigheden en bekwaamheden bezat zy een byzondere vaardigheid; van hare gaaf van teekenen met waterverw en talent van borduren heeft zy proeven geleverd, die door kunstkenners bewonderenswaardig genoemd zijn. Als Dichteresse heeft haar tot twee malen toe het Hollands taal- en poëzy-lievend België verdiende hulde bewezen. De Koninklijke Maatschappy van Schoone Kunsten en Letterkunde bekroonde in 1816 hare Cantate op den Veldslag van Waterloo; die van Vaderlandsche | |
[pagina 658]
| |
Taal- en Letterkunde te Brugge benoemde haar in 1828 tot Eerelid. Wat zij voor Bilderdijk, wat Bilderdijk voor haar, gedurende drie-en-dertig jaren van eenen in liefde even voorbeeldigen als door schier onafgebroken lijden niet min merkwaardigen echt geweest is, getuigen beider verzen allerweeg. De geschiedenis der poëtische vorming en ontwikkeling der begaafde vrouw laat zich afleiden, even als die van haren Gemaal, uit de opmerking der dagteekening, naar welker orde ook de Werken der Dichteres in deze Verzameling onder hunne onderscheidene Rubrieken geplaatst zijn. De bloemlezing, waarmede in mijn artikel in van der Aa's Woordenboek, ook het Overzicht van het Leven van Vrouwe K.W. Bilderdijk afgewisseld werd, verviel uit den aart der zaak, en wel ten eenen male, achter hare hier geleverde Kompleete Dichtwerken. Uit dit mijn vroeger Levensbericht wordt hier alleenlijk nog ten slotte de plaats te rug gegeven, waarin de jongste levensdagen der Gezaligde geschetst worden, tusschen de bedenkelijke krankheid waaruit zy in 1826 voor Echtgenoot en Zoon nog eenigen tijd lang op aard behouden werd, en de stonde van haar verscheiden op den 16den April 1830. De ziekte die in het jaar 1826 het leven der edele | |
[pagina 659]
| |
vrouw bedreigde, had op hare reeds zoo geheel aan Christelijke waarheid en geloof gewijde poëzy minder invloed, dan wel op geheel haar levensgevoel met betrekking tot deze wereld en alles wat haar op deze wereld dierbaar was. Zy was in die ziekte, na bange zielsworstelingen, tot eene rust en blijdschap in het geloof gekomen, welke zy in die mate althands en op die wijze nog nimmer te voren ondervonden had. Van toen af scheen zy, van het aardsche leven losgemaakt, en met haar hart geheel reeds boven, Echtgenoot en kind eerder als een tot deze aarde niet meer behoorende geest, liefdevol altijd maar met kalme overgave, te omzweven. Met de zielsrust van eene, die bij het afscheidnemen, dankbaar en zonder zelfbegoocheling de wegen overzien mag, door God met haar gehouden van de vroegste jeugd af, beschreef zy weinige dagen voor haar afsterven hare zielsgeschiedenis in korte maar levenvolle trekken, in eene Uitboezeming, die, onder hare papieren gevonden, eerst eenige jaren na haren dood onder hare Nagelaten Gedichten (1833) het licht heeft gezien (K.W.B. ii, 516-59). Men vergelijke de Voorrede op den evengenoemden postumen Bundel. Niet geheel op dezelfde wijze als achter de Werken haars Gemaals, maar toch eenigermate met gelijk recht komt aan de Voorredenen van de onderscheidene | |
[pagina 660]
| |
Verzamelingen harer poëzy zoo wel als van de afzonderlijke Gedichten, aan het slot ook van Vrouwe Bilderdijk's Dichtwerken eene plaats toe. Zij zouden in een ander opzicht tot eene verzameling van des Dichters prosaschriften behooren, zijnde allen, uitgenomen die vóór de Nagelaten gedichten, van zijne pen. Afbeeldsels door een vreemde hand, die een eenigzins juist denkbeeld van de gelaatstrekken der Dichteresse geven, zijn my niet bekend. Ook dat in den Almanak voor het Schoone en Goede voor 1835 voldoet niet. Des te meer zijn wy den heer Kapitein Willem Lodewijk Bilderdijk dank schuldig voor het gunstig verstrekken van het schoone kunstgewrocht van zijnen Vader, waarvan deze in 1796 de Ode deed verzeld gaan, geplaatst in de K.D. x, 90 (verg. xvi, 130), en waar de gravure naar genomen is, die de Uitgever zich gelukkig achtte te mogen plaatsen aan het hoofd van dit derde en laatste deel van de Dichtwerken der voortreflijke Vrouw. |