De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 612]
| |
De grijsaart en de jongeling.Ga naar voetnoot*Oud zijt gy, ô Wolfert, en wit is uw schedel;
Dus sprak hem een jongeling aan:
ô Zeg my, waarom uw gelaat nog zoo frisch,
Uw oog nog zoo helder en levendig is?
Ja, zeg my, waar komt dat van daan?
'k Bedacht reeds als knaap (was het andwoord des ouden),
Hoe spoedig de jeugd ons ontgaat.
'k Heb nimmer mijn kracht of gezondheid verkwist:
Beklaagbaar is hy die ze in d' ouderdom mist;
Want dan is 't berouwen te laat!
Oud zijt gy, ô grijsaart, (hervatte de jongling,)
Met jonkheid is vreugde vergaan.
ô Zeg my, waarom gy den tijd niet betreurt,
Die 't leven zoo vele genoegens ontscheurt?
ô Zeg my, waar komt dit van daan?
In d'uchtend des levens (was 't andwoord des grijsaarts),
Gedacht ik hoe ras hy vervliet!
Ik zag op de toekomst, by al wat ik deed,
Op dat my 't voorleden geen bron wierd van leed;
En daarom betreur ik hem niet.
Oud zijt gy, ô grijsaart (hervatte hy nogmaals),
Ja haast aan het eind van uw baan;
En toch zijt gy lustig en blijde te moê,
Ja lacht uw verscheiden met vrolijkheid toe!
ô Zeg my, waar komt dit van daan?
| |
[pagina 613]
| |
'k Ben vrolijk! ô jongling, gedenk aan mijn woorden,
Op dat u dees les nooit ontschiet!
Van boven ontsprong my de welbron van vreugd:
'k Heb God niet vergeten in 't bloeien der jeugd,
En Hy ook vergeet my nu niet.
|
|