De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 564]
| |
Razerny.Ga naar voetnoot*ô Schrikverwekkend uur, gy zijt d' ellendling zoet!
Niets hoor ik om my heen, dan 't buldren van de golven;
Niets, dan den noordorkaan die woedt!
Niets zie ik, dan Natuur in duistre nacht bedolven! -
Het zwarte wolkenheir, door 't luchtruim omgejaagd,
De starren uit hun stand, van 't onweêr weggevaagd,
Des afgronds kokend schuim ter bergkruin opgedreven,
En, in de worstling der natuur,
Het onontwijkbaar oordeelsuur,
Dat aan 't verdelgend zwavelvuur
't Heelal ten prooi moet geven!
'k Zie schimmen waren om my heen;
En rotsen, op elkaâr gestapeld tot de hemelen;
'k Hoor met een aaklig naar gesteen
De ontzachbre reuzenbeelden wemelen!
Ik zie den bleeken schrik met overhaasten stap
De stranden langs gejaagd, met saamgeknepen handen;
En by des roofgiers vlerkgeklap,
Trilt my des doodkloks klank in oor en ingewanden!
Wel aan! Vermeld' zijn dof gebrom
Verwoesting, nood, en dood alom!
My streelt, my zalft het hart dat denkbeeld van ontzielen.
'k Zou juichen, zag ik de aard vernielen!
'k Zou juichen, zag ik eens dat heilrijk oogenblik
Dat al wat adem haalt, rampzalig ware als ik!
Ja, Razerny, gy zijt verlichting;
Geen vloek, d' ellendige opgelaân!
Aan u erkent het hart verplichting;
In u heeft leed en nood gedaan!
Gy zijt den afgematten lijder,
| |
[pagina 565]
| |
En laatste troost, en smartbevrijder!
ô Neen, gy zijt geen straf als 't folterend gevoel!
't Besef-alleen van 't léed omvat het zwaarste lijden!
My, my, voor pijn en vreugde koel,
My zullen koningen benijden!
ô Kom dan, razerny, ja spoed!
Mijn wang bedekke 't bleek der lijken,
Verw gy haar met uw koortsengloed,
Zoo zal ik met een blos van wreede blijdschap prijken.
Vertwijfling, van de menschheid schuw,
Vertwijfling klemt zich vast aan u!
Kom, steun my met uw reuzenkrachten:
Schiet gy uw bliksems uit dit oog
Dat droefheid al zijn glans onttoog,
Uw hand-alleen kan pijn verzachten.
Spoed aan, en ruk mijn vlechten los,
Om ze aan den wind ten spel te geven.
Verhard mijn boezem tot een rots,
Zoo zal ik voor geen ramp meer beven!
Scheur me af het kleed dat my bezwaart;
En laat den wind mijn borst verkoelen;
My barvoets zwerven over de aard,
En dorensteek noch rotspunt voelen.
Leer my, met uw ontzachbren kreet
Het brullen van den storm verdoven,
En, ongenaaklijk voor het leed,
My schuilen in de bergsteenkloven;
Leer my het steile rotsgevaart'
Met onbevreesden voet beklimmen,
Dan spot ik, hoe de storm my boven 't hoofd vergaârt,
Met donderknal en bliksemglimmen!
Dan zal ik, als gevaar en dood
Verwoesting stort uit vuur en wateren,
Den bergstroom zwelgen in dien nood,
En, by Natuurs vernieling - schateren!
Van verre gevolgd naar het
Engelsch van Mrs. opie.
|
|