De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 437]
| |
De aalmoes.Ga naar voetnoot*Ach, Moeder, had ik nu maar geld!’ -
‘Mijn kind, wat woudt gy dan?’ -
‘Ja, 'k heb nog eene gouden duit!
Die werp ik gaauw het venster uit,
Daar gaat een arme man!’ -
‘Wat zou dat baten, jonge-lief.
Als de arme die niet vindt?
Gy wierpt uw penning wel op straat,
Maar, voor dien Grijzaart zonder baat:
Die arme man is blind.’
‘Wat zou dat baten, jonge-lief!
Uw aalmoes deed hem pijn;
En zou, hoe wel uw hart het meen',
Wegkantlend onder slijk en steen,
Hem toch geen weldaad zijn!’ -
Hier schoot mijn Zoontj' een traan in 't oog,
Zijn hartjen was bekneld!
Hy wischt hem sluikswijs af, dien traan:
‘'k Wil, (roept hy) zelf beneden gaan,
En brengen hem het geld!’ -
‘Ga Engel, breng het, voeg er by
Dit troostwoord voor zijn smart:
God mag 't u zeegnen, goede man!
En denk aan God, die zeegnen kan;
Maar met een needrig hart!’ -
| |
[pagina 438]
| |
Fluks hupte 't zacht aandoenlijk kind,
Naar d' armen Grijzaart toe.
‘Mijn Zoon, 't is weinig of men geeft:
God, die voor alles zorgt, wat leeft,
Zal eenmaal vragen hoe?’
1803.
|
|