De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijTer bruiloft eener vriendin.Ga naar voetnoot*Op 't juichend hoogtijdfeest, wanneer het vreugdgewoel
Zoo luttel tijds vergunt voor 't peinzend zielsgevoel,
Begroet' der Barden luit, in huppelende zangen,
Waaraan het jublend hart verrukt mag blijven hangen,
Het jeugdig huwlijkspaar in de opgesmukte zaal,
Hervormd tot Floraas hof met meer dan lentepraal.
Hun lichte maatzang voegt by vreugd en bloemfestonnen,
En wanden, waar het licht als flonkerende zonnen
Het avondgraauw herschept in zomermiddagschijn,
Die in den feestbokaal het geurig ambrozijn
Robijnen-tintling geeft en schittring van topazen!
Mijn stroever harpentoon zou daar te regt verbazen:
De lieve Bruid althands wier voet op 't bloemtapeet
Met roos en mirth omkransd de toekomst tegentreedt,
Blijd als de dagheraut die 't lieflijk morgenkrieken
| |
[pagina 412]
| |
Het welkom tegenzingt met uitgebreide wieken;
Zy, wie de bloem der hoop (die voor de jeugd slechts bloeit)
In amaranthenduur met rozenluister gloeit,
Vroeg mooglijk met dat oog dat in haar hart doet lezen,
Hoe by haar bruiloftsdisch dees toon gepast kon wezen?
En toch het is voor haar, die, thands als bruid begroet,
My aan den snellen vaart van 't levenshulkje doet
Herdenken, dat ik nu de losgesprongen snaren
(Die voor de luide vreugd nog nooit gespannen waren)
Tot nieuwe tokling rekk'. Of zou de tolk van 't hart,
(Dit immers is de harp den zangerigen Bard,)
De wieken van den wind niet met de groet bevrachten
Die aan dit tijdstip voegt, en vriendschap mag verwachten?
Ach! is door bleeke krankte op vroeger bruiloftsfeest
Mijn sidderende hand in boei geklemd geweest,
Toch vloog mijn stille zucht uw lieve zuster tegen,
En riep mijns harten stem haar voorspoed toe en zegen,
En heil en zegenwensch van ouders, maag of vrind,
Is my geen ijdle klank, verstuivend op den wind.
Maar vroeger - neen: ik mag uw hart thans niet ontroeren,
U, in herinnering niet weder rugwaarts voeren; ...
En toch, waarom niet? - Ach! het heiligt de aardsche vreugd,
Als over 't stille graf de bloesemende jeugd
Een peinzend oog verheft tot magen en gespelen
Die 's hemels zaligheên met de Englen mogen deelen.
Wend echter thands het oog slechts op Lucrecies lot,
Gezegend en verrijkt met huwlijks vreêgenot.
Geen wenschen kochten haar dat kleinood, op deze aarde
Helaas! te zeldzaam, en van eindloos hooger waarde
Dan alles wat ze omvangt van goud of parelschat
Of Indus eêlst gesteent'. Het oudrenharte bad
Niet vruchtloos voor haar heil: de Hoorder der gebeden
Verhemelt haar deze aard, zoo verr' de vreugd van Eden
Met de onvolmaaktheên van den sterfling kan bestaan.
Zy roepen ook voor u den Alregeerder aan.
Hy schenke ook u de gaaf, van 't hart dat ge eens mocht winnen
U met een heilgen gloed steeds meer te doen beminnen!
| |
[pagina 413]
| |
Hy schenke ook u die zacht- en nedrigheid van geest
Die steeds van 't echtgeluk het steunsel is geweest,
En aan de aanloklijkheên die met den tijd ontzinken
Dien kalmen weêrglans geeft, waarmeê de paarlen blinken,
Die van het Englenschoon een zweem is. Stil verblijd,
Begroette ik haar nog korts in weêrwil van den strijd
Van 't lijdend moederhart, wien 't eerste pand der liefde
Zoo vroeg werd afgeëischt door Hem die nimmer griefde
Dan met weldadig doel. Hoe zag ik haar gelaat
Verhelderd, en haar oog dat thands meer peinzend staat,
Getuigen, dat aan haar het echtheil werd geheiligd,
En ze aan den Gever denkt die 't eeniglijk beveiligt!
Gewis thands merkt zy 't op, hoe 's levens vlotte stroom
Voorby vliet, en zijn vreugd de erinnring van een droom
En meerder niet, bevat. ô Hou ook gy 't voor oogen,
En wil om 't hart dat spreekt mijn vriendentaal gedogen!
Want immers, teêr verknocht aan de Oudren die gy mint,
Boeit moederlijk gevoel my aan hun dierbaar kind.
'k Herhaal u slechts hun raad, u zeker vaak gegeven,
En voel my tot dien plicht weemoedig aangedreven
Door 't voorgevoel, dat haast mijn loopbaan is vervuld,
En ge aan mijn bruiloftsgroet de waarde hechten zult,
Die slechts 't gevoelig hart daarin vermag te vinden
Wanneer mijn cyther zwijgt, en tot een spel der winden
Aan olm of wilge hangt. Doch neen, geliefde Bruid,
Ook thans reeds vangt uw hart de toonen van mijn luit.
God doe u bovenal het voorrecht hoog waardeeren
Dat ge in uw Echtgenoot zijn dienaar zult vereeren.
Die in des Heeren oogst het zaad verspeiden mag,
Behoort met dubbel recht uw eerbied en ontzag.
Ontschatbaar is de gunst, hem wederhelft te wezen,
Die tot het Herdersampt door God is uitgelezen,
En van de trouwe zorg die hy den lammren wijdt
(Waarvan gy voor zijn hart de dierbare eerstling zijt,)
Voor hier en hooger kring de kostbre vrucht te plukken;
Ja door zijn voorbeeld zelfs, als kommer soms mocht drukken,
Gesterkt te worden en bemoedigd: Ja, nog meer!
| |
[pagina 414]
| |
Op voorspoeds glibbrig pad (bestemt u dit de Heer,)
Gesteund, bewaakt, en aan zijn hand geleid te worden.
Hem mocht des Hoogsten Geest met heilge kracht omgorden,
Om trouw te zijn in 't werk zijn ijver toebetrouwd.
De Hoeksteen zonder wien geen Sion wordt gebouwd,
Die lang verworpen, nog een aanstoot is der dwazen,
Tot storing van Gods rijk door d' afgrond aangeblazen,
Ten grond te leggen van de leer die, niet zijn mond
In ijdle woordenpraal, maar 't brandend hart verkondt,
Dan zal de hemelvrede uw woning overschaâuwen;
Dan rijst geen dageraad, dan zal geen avond graauwen,
Dan die u zegen brengt. Want wie het Godsrijk zoekt
(Dit immers heeft God-zelf in 't eeuwig Schrift geboekt,)
Wordt alles wat hy hier en namaals zal behoeven
Geschonken uit genade. Ook zelfs het zielsbedroeven
Zal milde weldaad zijn. - Doch spare u dit die God
Die in Zijn eeuwgen raad de wissling van ons lot
Bestemd heeft! Uw geluk en duurzaam zielsgenoegen
Vergelde eens moeders liefde en tederhartig zwoegen
Van toen ze op d' arm u torschte als zwak en hulploos wicht,
En later droeg op 't hart, naar moederlijke plicht!
't Verheuge een vader meê dien 't welzijn van zijn dochter
Zoo na aan 't harte gaat; en ô geliefde! mocht er
Hun beider ouderdom (die immer groenend zij,)
Van tuigen vroeg en spâ, en dit uw hooggetij
Waarop gy wordt begroet met bloem en loverregen,
Verzegeld zijn van God, besloten met Zijn zegen!
|
|