Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
Refereyn.MEnschelijcke figuere / eerden cyborie
Slijckachtighen wormsack alder brooscht gestaect
Die u selven verheft / door ydel glorie
Niet denckende dat ghy zijt / van asschen gemaeckt
Met grooten verdriete / inde werelt gheraect
In sonden ontfaen / door Adams overterden
Naect quaemt ghy ter werelt / en moetse ruymen naect
Dat van eerde is comen moet eerde werden
O stinckende vleesch cranc / in tduechdelic volherden
Niet machtich uut u selven / yet goets te dinckene
Den doolwech loopende / met grooten scherden
Eerde soect ghy eerde smaect ghy ende ten derden
Als eerde gheneghen / altijt te sinckene
Al schijnt ghy door tcyraet / buyten te blinckene
Vol diecx vol slijcx vol stancx van binnen
Broosch eerden vadt leert u crancheyt kinnen.
Door Gods rechtveerdicheyt / en Adams schult
De mensche zijnde / vanden wijve gheboren
Een cleyn tijt levende / wert met lijden vervult
Comende ter werelt in Gods toren
In zijn vuylicheyt soude hy versmoren
Sonder hulpe / crancker / dan een beeste / ghebleken
Weenen schreyen / is zijn stemme / al voren
Onmachtich om gaen onconstich om spreken
Zijnde uut den paradijse versteken
Moet hy hier lijden int dal van weene
Hongher dorst coude hitte / en veel ghebreken
Wat sietmen uut / al sinen conduyten leken
Stanck dreck dits allen menschen ghemeene
Van eender stoffen / is ghemaect groot en cleene
Hebbende eenen uutganck en een beginnen
Broosch eerden vadt leert u cranckheyt kinnen.
| |
[pagina 251]
| |
Ghy hooveerdighe menschen / vol van roeme
Die zijt ghemaect / van eertschen slijme
Besiet wat ghy anders sijt dan een bloeme
Die gheringhe vergaet / met eenen rijme
Haest door een sieckte doot / oft in swijme
Een cleyn cortse / doet dalder sterckste beven
Wat is u leven / anders dan een schijne
Alst u best lust / salt u licht begheven
Al zijt ghy oock in state verheven
Tradt der fortuynen is gheringhe ghekeert
Die eens hooch saten zijn onder ghedreven
Waer zijn die moghende Princen bleven
Daer voortijts de werelt / af wert verheert
Al zijt ghy oock wijs ende wel gheleert
Alst Gode belieft berooft hy u sinnen
Broosch eerden vadt leert u cranckheyt kinnen.
Peyst mensche hoe in u stinckende vleesch
Gheen duecht en woont maer hoe dat altijt jaecht
Om wellust / te hanteren / naer sinen heesch
Niet achtende hoe conscientie knaecht
Allendich vleesch / waer door den geest vertraecht
Ghy zijt Adams eerde / van God vermaledijt
Die van selfs niet Dijstelen en doornen en draecht
Dat zijn quade begeerten / so schriftuere belijdt
Weerspannich vleesch / dat altijdt den Gheest bestrijdt
Met diveersche passien / daghelijcx ghequelt
Door gramschap / beroert / tot haet ende nijt
Tot gulsicheden / gheneycht / werdt ghy niet ghecastijt
Door een ghesichte / haest ter oncuysheyt ghehelt
AmbitiuesGa naar voetnoot50 ghy van hooveerden swelt
Ghierich traech vol van weerlijcker minnen
Broosch eerden vadt leert u cranckheyt kinnen.
| |
[pagina 252]
| |
Prince.
Ezajas seyt alle vleesch is hoy
Ghelijck die groente des hoys / gheringhe vergaet
Soe doet oock de mensche hoe proper hoe moy
Wanneer datter de doot de seysen in slaet
Niet langhe en blijft hy in eenen staet
Ghisteren blijde en vrolijck nu tonvreden
Nu schoone dan leelijck nu goet dan quaet
Nu ghesont morghen doot met voeten ghetreden
Verganckelijck vleesch u ghebreeckt eerbaerheydt van seden
Die met u gheselschap hout / wert besmet
Paulus seyt ick vint in mijn leden
Een ander wet blijckt in ons noch heden
Puer contrarije / der Godlijcker wet
Swaer eerdich vleesch dwelck den gheest belet
In God te climmen / boven de Seraphinnen
Broosch eerden vadt leert u cranckheyt kinnen.
|
|