Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Refereyn.O Eeuwige wijsheyt / opperste medecijn
In wiens conste / noyt faute en was vonden
My ghebreck / en is voor u Godlijck aenschijn
Niet verborghen / want ghy doorsiet alle gronden
Het lichaem is cranc / vol onghesonden
En dedel siele / na u beelde ghewracht
Is vol ghebreken / en dootlijcker wonden
In beyde te ghenesen / toont u Godlijcke cracht
Ghelijck ghy deet den gichtigen / die wert gebracht
Van vier mans gedragen / gelaten voor u voeten
O heere doet oock so / met my broosche dracht
Al heb ic lange in sonden liggen wroeten
Met Centurione / come ick u groeten
Ick verlaet my op u / gelijck hy hem verliet
Begherende wilt doch mijn pijne versoeten
Ja eest uwen wille / maer anders niet
U genade / noyt betrouwenden mensch / en verstiet
Hoe siele en lijf / vol sieckten gheresen // zijn
Heere spreect maer een woort / en ic sal genesen // zijn.
Ghy en derft gheenen pols tasten / oft water besien
Ghy doorsiet de nieren / de leden de vinnen
Dit wetende / doet my tot uwaert vlien
Wie mach der menschen natuere / beter kinnen
Dan de schepper die mensch is worden uut minnen
Dus en moecht ghy in u conste niet falen
Ghy en behoeft geen gelt / ghy en staet na geen winnen
Met danckbaerheden machmen u betalen
Sterflijcke medecijns die mogen wel dwalen
De waerheyt van desen is dicwils gheproeft
Dus wil ick alleene raet aen u halen
Ghy weet beter dan icke wat my behoeft
Heb ick tegen u misdaen / des ben ick bedroeft
Tis mijn schult / ick kenne mijn sondich bedrijf
Ick hebt wel verdient dat my siecte dus toeft
Maer ghy zijt de medecijn voor siele / en lijf
Dus roepe ick tot u al even stijf
Hoe vol pijnen / dat aderen en pesen zijn
Heere spreect maer een woort / en ic sal genesen // zijn.
| |
[pagina 188]
| |
Ick sie my selven / vol sonden crielen
En ick vinde / dat dicwils dwelck my therte maeckt swaer
Sieckte des lichaems / comt uut sieckte der sielen
Deeuwige wijsheyt / toont ons dit selve waer
Aenden siecken die achtendertich jaer
By de Pilcijne / cranck hadde ghelegen
Siende mijn conscientie / vinde ick daer
Dat ick wel weert ben / tzijne gheslegen
Nochtans come ick tot u so siecke plegen
Tot den medecijn / mijn cranckheyt ontdenckende
Ick weet wel ghy zijt tontfermen ghenegen
En u goetheyt / is boven mijn boosheyt streckende
Te bidden is my den noot / verweckende
Want de siele is cranck en oock dlijf wacharmen
Sijt my u hulpe / dan niet ontreckende
Met den blinden man / so hoort mijn kermen
O Jesu Davids sone / wilt mijns ontfermen
Hoe sieckte my quelt / ick blijf by desen // fijn
Heere spreect maer een woort / en ic sal genesen // sijn.
Eert den medecijn / wilt hem niet versmaden
Staet in schriftuere / openbaer gheschreven
Dit weet ick wel heere / maer uwer ghenaden
Betrouwe ick best / want ghy hebt gegeven
Den cruyden haer cracht / den medecijn het leven
Wijsheyt verstant / conste / en clergije
Dus wil ick met betrouwen / vast aen u cleven
Niemant en mach my beter helpen dan ghije
Metten crancken vrouken / ick dit belije
Die u cleet raeckte / uut betrouwender adere
Thare was verquist / door meesterije
Nochtans en had zijt / maer te quadere
Maer si vant hulpe aen u / o minnelijck vadere
Ghy gheneest sonder pillen / drancken / oft sopen
Cruepele / blinde quamen alle gadere
En wie tot u quam / u genade stont open
Dit merckende / doet my in u oock hopen
Hoe groot mijn ghebreken / voor u Godlijc wesen // zijn
Heere spreeckt maer een woort / en ic sal genesen zijn.
| |
[pagina 189]
| |
PRINCE.
Met den thien leprosen / stae ick van verre
Merckende mijn snootheyt / en u groote weerde
Des ick by u niet comen / en derre
Nochtans al ben ick asschen / en eerde
Als TCananeusch vrouken / ick int bidden vol heerde
Ghy moecht my suyveren / eest dat ghy wilt
Ick begeer ootmoedelijck / soo zy begeerde
Geen heel broot / maer een brocxken u weynich schilt
Gheneest mijn siele / en ick ben ghestilt
Want svleesch crancheyt / is dicwils der sielen feeste
De Geest wert verdruct / wanneerGa naar voetnoot36 tvleesch vercrilt
En dan leeft de mensch / ghelijck een beeste
Ick begeerdet wel beye / maer eerst het meeste
Dats gesonde der sielen / en op dat ick mach
Int lichaem u dienen / laet my ten keeste
U goetheyt smaken / en geeft my noch dach
Om my te beteren / en betaelt ghy mijn ghelach
Door u gratie / die eeuwich / moet ghepresen // zijn
Heere spreect maer een woort / en ic sal genesen // zijn.
|
|