Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] Refereyn. ICk arme / allendighe / cranck eerdich stof Ruydt van verstande / en van sinnen grof Hoe sal ick my selven derren vermeten Der hoochster Gods moeder te gheven lof Die alle de princen / in themelsche hof Eeuwelijck loven / sonder vergheten Lof vrouwe der enghelen / int hoochste gheseten Glorieus aen Salomons rechtere handt Lof croone der maechden beloefte der Propheten Coninginne daer de Coninck / groete / toe sandt Lof vrouken / die den verloren penninck vandt Cisterne van Bethleem / daer David nae luste Lof puerste maecht / die den Eenhoren bandt En den stercken Sampson / in doecxkens wandt Lof gheerde van Jesse / daer gods geest op ruste Lof soet mondeken / dat den paysmaker custe Lof Judith die Holofernem verslagen // heeft Lof salich buycxken / dat Christum gedragen heeft. Lof puerste naest God gheheel sonder wee Die thooft der slanghen / hebt getreden ontwee Lof Maria moeder / der schoonder minnen Lof Princesse / lof vrouwe / lof bitter zee Die tsweert der rechtveerdicheyt doet steken in schee Lof arcke verghult / van buyten van binnen Lof vrouken van Thecues cloeck int versinnen Die David versoende / op Absalon gram Lof schoone Abigail / wijs int bekinnen Wiens vroetheyt / Davids wrake benam Lof Archa Noe / die in dwater swam Doen alle de werelt / verdroncken moest blijven Lof onnoosel duyfken suyver en tam Dwelck uutghesonden weder in Darcke quam Met u brenghende een tacxken van olyven Lof Cedar / die tfenijn der slangen cont verdrijven Lof Nardus in wiens ruec / de Coninc behagen / heeft Lof salich buycxken / dat Christum ghedragen heeft. [pagina 75] [p. 75] Lof claerste sonne schijnende / totter noene Vruchtbarich acker / lustich ende groene Die den godlijcken dau vruchtbaer / heeft ghemaect Lof die tusschen God en den mensch / maect de soene Noyt sondaer so groot / die uus hadde van doene En u hulpe begeerde / dien ghy verstaect Lof die deeuwich woort / door dwoort dat ghi spraect Uuten hemel hebt in u lichaem getoghen Tfenijn der slanghen en heeft u noyt geraeckt Dwelck int eertsch paradijs werdt uutghespoghen Eva lichtverdich / weert / door tserpent bedroghen Maer onder de vrouwen zijt ghy ghebenedijt Groot in ghenaden / groot int vermoghen Voor u werden alle knijen gheboghen In hemel / in eerde / in helle / altijt Door u al themelsche heer / verblijt Noch roep ick tot u als die wel claghen heeft Lof salich buycxken dat Christum ghedraghen / heeft Lof regenboge / hooge / inde wolcken gestaen Doen de heel werelt / door dwater / was vergaen God zijnen boghe / inde wolcken stelde In een teecken van payse / nae scriftuerlijc vermaen Dit zijt ghy Maria / seer schoone ghedaen Als eenen olijfboom / gestaen / inden velde. Onder de dwase maechden / waert ghy donghetelde Want by God hebt ghy ghevonden gratie Doen Amans haet dIsraelsche quelde Verloste Hester / de Joetsche natie Dus verlost ghy ons van sviants instigatie Maria / ghy hebbet beste deel vercoren Ghesproten uut Adams broosche generatie Leyde ghy een Enghelsche conversatie Ghelijck Troosken ongeschent / groeyt byden doren Onsondich gheleeft / ontfangen / geboren Dus roepe ick / als mijn conscientie cnagen // heeft Lof salich buycxken dat Christum gedragen heeft. [pagina 76] [p. 76] PRINCE. Ave princersse / onder princersen / de meeste Naest God verheven / inde engelsche feeste Nu zijnde als een princersse ghehult Al leefde ghy puer mensche / in swerelts foreeste Bewaert waert ghy vanden heylighen geeste In u en was noyt van sonden schult Inwendich waert ghy soo / met gratien vervult Niet dan godlijcke dinghen / u herte en begeerde Schoon cyborie / met den puersten goude vergult Waer inne Gods sone / ons vleesch aenveerde Hoe soude ick u moghen prijsen na u weerde Onder puer creatueren / noyt uus ghelijcke Niet boven u dan God / o hoochste vermeerde U exemplaer / leven / verlicht de eerde En u glorie / theel hemelsche rijcke Ick roepe tot u en slaet my gheen swijcke Want therte / vreese / voor svyants laghen / heeft Lof salich buycxken / dat Christum ghedragen / heeft Vorige Volgende