Tweede boeck vol schoone ende constighe refereynen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Sy en willen niet doen noch bidden noch vasten
En tot alder vleeschelijcheyt sy hen gheven
Maer om dat de herdoopers soe leeclijc sneven
Soo prijstmen godwouts nu de Lutheranen
Sy werden schiere als sancten verheven
Alsmen vanden herdoopers hoort vermanen
Nu craeyen sonder vreese de Luthersche hanen
En des ghelijcx ooc de Luthersche hinnen
Maer ic segghe hoe sy opsteken haer granen
Aen de miraculen / leerdt de sancten kinnen
De necker wildt beeter sijn dan de duvele
Als Lutheranen op herdoopers crijten
En voorwaer / tes al vuyl sout / vuyl suvele
Wat wildt de duvel / den necker verwijten
Om den cuere / en gaef ick niet twee myten
| |
[pagina 105]
| |
Want muys / en moeyer / es van eenen hare
De Lutheranen / wanen van tooren splijten
Om dat haer bedroch / nu compt int clare
Soo dat alle menschen werden gheware
De herdoopers makent hen wat te breedt
Maer tgheene dat sy doen int openbare
Daer waren de Lutheranen ooc toe bereedt
Vreesden sy de doodt niet dits trecht bescheedt
Warent eerst niet Lutheranen / en Lutherinnen?
Die hem nu herdoopen jaet al waert hen leedt
Aen de miraculen leerdt de sancten kinnen
Ick vraghe / waer uute / eest eerst ghecomen
Dat muncken en nonnen / uut den cloosters loopen
Uut Luthers leere hebbent sijt ghenomen
Waert uut compt boeverye met hoopen
| |
[pagina 106]
| |
Dat dees uutsinnighe menschen hen herdoopen
Luther heeft hen oick gheleerdt de cuere
Men derf niet ghelooven / dits sijn ontknoopen
Dan dat openbaer staet inde scriftuere
Datmen gods tempel / laet ligghen als een schuere
Dat svolcks devotie / nu es soo cleene
Dat kerstenrijck alomme es in ruere
En datmen tgoedt wildt maken ghemeene
Dit compt eerst uut Luthers leere alleene
Hy heeft gherockt / dat ander af spinnen
Dus seg ick noch eens als die hier op beene
Aen de miraculen / leerdt de sancten kinnen
Luther heeft dit speelken / aldereerst berockt
Daer nu oploop af compt in steden / in landen
Wandt tot vryheden / heeft hy de menschen gelockt
| |
[pagina 107]
| |
Datmen de Christenen / moet sacken / en branden
Had Luther sijn tonghe ghehouwen voor zijn tanden
Voorwaer deser dinghen / en waer al gheen noot
En hier af wildt hy nu wasschen / sijn handen
Recht ghelijck Pilatus / van ons heeren doot
Hy wilder oic uuttrecken / sijnen poot
Doen de boeren / teghen de heeren staken
En hy leerde hen eerst men behoefde gheen hoot
Dit dede den boeren / naer vryheyt haken
Dit willen sijn discipulen / al messaken
Om datse hen tfeyts te schamen beginnen
Maer al waerdt / dat sy als inghelen spraken
Aen de miraculen / leerdt de sancten kinnen
Prince het is al laken van eenen loye
Uut Lutheranen sijn herdoopers ghesproten
| |
[pagina 108]
| |
Tsijn beye schorfte schapen uut Christus coye
Der heyligher kercken / weerdich ghesloten
Met eenen sope sijnse overgoten
Tgheloove der kercken sy beyde vertyen
Men soudtse wel ghelijcken met eender coten
Hoe de Lutheranen / de herdoopers benyen
Sy sijn selve soe vrij van ketteryen
Recht als tkerckhof vrij es van dooden lien
Want alle duegchden / setten sy besyen
En eens anders goey wercken en muegen sy niet sien
Allet jammer / datmen heensdaegchs siet gheschien
Dat de steden verraden werden van binnen
Luther es de sake / ick blijfs by dien
Aen de miraculen leerdt de sancten kinnen
|
|