't Is al vrouwenwerk. Refreinen(1994)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Uit vreugden wilt over de hekel springen Veel zusterkens in haar hekelhuis verzaamd, Daar uit geneugten bedreven ragie. Maar daar was ene, zeer devoot befaamd, Die zette zeer stichtelijk haar visagie. Wat dou, zeiden d'ander, nooit zwaarder pagie, Zuldij ook als wij niet vreugd bedrijven? Ons en dient hier geen stomme personagie. Dus oppe en helpt ons solaas verstijven, Ons mater en zal ons nu niet bekijven. Al ees 't dat wij spelen, lachen en zingen, Wij hebben nu oorlof, men mag 't wel schrijven. Het gebeurt zelden dat men 't ons zoude gehingen. Uit vreugden wilt over de hekel springen. Slechts, sprak 't zusterken, in zelken kluite En zal ik mij, hoop ik, nimmermeer ontgaan. Al zijn wij hier besloten in de muite 't Waar misselijk wie hoorde dit vermaan. Dus zusterkens, 't en docht mij niet bestaan; Vernaam 't d'weerlijk volk, het zoud' er mee zotten. Werd hier zelken onstichtigheid van ons gedaan, Men zoud' er t'eeuwigen dagen mee spotten. Al mocht ik er mee winnen twee lollepotten, Die schoonste die men vindt, ik en zou 't niet volbringen. Springt over, zeiden d'ander, het zal wel hotten, Gij en moogt doch tegen ons niet verdingen; Uit vreugden wilt over de hekel springen. 't En es geen wonder, dat ik 't springen vertrekke, Sprak 't zusterken, ik weet wel waar 't mij let. Want mist' ik den voet, nooit erger kekke, Ik viel in de hekel, och, waar liet ik mijn zet? [pagina 29] [p. 29] Dus zusterkens, al haddij 't al t'zamen gewet, Ik en zal niet springen; dus hebt patiëntie. Al waar ik van zonden nog zozeer besmet, Men zette mij nauwe dees penitentie. Ik bid u, en maakt hieraf geen mentie: Want viel ik, ik moest er mijn handen om wringen. Ik hield mij nog liever een maand silentie. Neen, spraken ze, gij en zelt ons zo niet dwingen; Uit vreugden wilt over de hekel springen. Dit zusterken was zo deerlijk belaaien. Her over, her over, spraken al de begijnen. Wat dou, dacht ze, zal dit volk aldus staan kraaien? Ik zal mij moeten te springen pijnen. Nochtans liet ik 't mij kosten bei mijn plattijnen, Dat een ander d'werk voor mij wilde beginnen. Van vrezen moet alle mijn vreugd verdwijnen. Is dit geneugte? Ik zou liever spinnen. Ik wil gaan springen en roeren mijn vinnen, Want mij dunkt, dees zusters zelen mij ringen. Met dien sprong z'erover met kloeken zinnen. Doen riepen zij alle, die daar zaten en gingen. Uit vreugden wilt over de hekel springen. 't Zusterken en had 's zo niet gemikt. Zij waand' er den aars te laten met allen. Het komt somtijds beter dan 't werd geschikt; Dus ees 't dezen zusterken ook gevallen. Al laten 't de kloosterliên somtijds wat mallen, Daarop en wilt niet benen of knagen, Gelijk klappaards doen, die van elken kallen: En 't waar beter, dat zij hemzelven bezagen. Hoe zouden zij de zwaarheid der ordenen verdragen, Zoud' er niet wat vreugden onder mingen? [pagina 30] [p. 30] Met moet altemet de fantasieën verjagen, Al zou men over de hekel springen. Vorige Volgende