Verclaringhe.
Dit Sinne-beeldt is door een treffelijcke Personagie in Vranckrijck de Religie toegepast, ende door verscheydene Liefhebbers der selver in het voor-hooft haerder Religieuse uytgegevene boecken plaetse verleent, d'Autheur gheeft oock hier over in vraghen ende antwoorden een corte verclaringhe, welckers draedt wy eertijdts gevolght hebben ende hier noch volgen, al soo een wel-gevallen in dit beeldt (als zijnde de Peerle aller bevalligheyt) vinden. Ende waerom niet, nadien 't selve in de ghedaente van een Vrouwe ofte Maeght werdt voorghestelt? Want het de H. Geest ghelieft heeft het voorwerpsel der liefde ende welbehaghen Godes (namelijck de Kercke ende Gemeente Christi) in dese ghedaente ons voor te stellen, ende oock alle andere Deuchden in Vrou-persoonen werden uytgebeeldt: Dese dan comt ons hier voor als bekleedt zijnde met de Sonne, ghelijckformigh de Gemeente onses Salighmakers in de Openbaringe Iohannis, te kennen gevende (soo d'Autheur seydt) dat ghelijck de Sonne alle duysterheden doet verdwijnen, alsoo mede de Ware Religie, ende door haer schijnende de Sonne der Gerechtigheydt ende Waerheydt, verdrijft ende doet verdwijnen alle duysterheden der dwalingen, onwetenheden ende verdorventheyt.
De Cleedinge deser Maecht is gantsch nederigh, slecht ende eenvoudigh, willende dat alle hoovaerdye, pracht, ende grootsheyt van haer verre wech gheweert zy, ende datse lust heeft by den genen die soodanigh van herten zijn te woonen, ende haer ghemeen te maken. Sy rustet op het Cruyce, namelijck het Cruyce Christi, als zijnde haer fondament, rust ende lust (niet datse haer vergaept op het hout ofte uytterlijcke figuere der selver) maer datse met inwendighe ooghen siet op den Gecruysten Christum, die den Vloeck voor sijne Bruydt aen het Cruyce heeft wech gedragen. Sy heeft in d'eene hant een Toom ofte Teugel,