Handtboecxken der Christelycke gedichten(1627)–Cornelis Pietersz. Biens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Eert u Ouders, op dattet u wel-gae. HEt is des Ouders groote vreucht, Wanneer des kinders groene jeucht, Hier met ghesontheyt is verciert, En met veel deuchden gemaniert: Wanneer sy hooren d'Ouders woort, En haer ontsien (als dat behoort) Wanneer sy nemen in het goet, Het gheen men t'haren besten doet. En wederom ist haer een smert, Wanneer als een afgunstich hert: Wanneer als eenen quaden aert, Sich inde kinders openbaert. Siet hier toe werdt ons voorgeset, Des Heeren wil in sijne Wet: Om dat den wijsen Godt wel weet, Hoe haest een kint sijn plicht vergeet: Hoort hier ghy kinderen spreeckt God, Dit is mijn wil en mijn ghebodt: Dat ghy u lieven Vader weert, En oock u swacke Moeder eert: Siet ick wil straffen inder daet, Die hier sijn Ouderen verlaet, Of die haer eenich spijt bewijst, Daer zy den Raven me'e gespijst: [Folio 32v] [fol. 32v] Want mijnen vloeck is over dien, Die hier bespotten d'oude Lien: Maer die sijn Ouders eere doet, Gheniet hier mijnen zegen goet. Het moet den kinderen wel-gaen, Die d'Ouderen sijn onderdaen: Sy crijghen tot een seker pant, De vruchten van't beloofde Landt: Een langh gherustich leven wis, Indien het haer hier salich is: Want 's Vaders zegen bout het huys: Maer 's moeders vloec die brengt het cruys: Dies moeten wy haer eere bien, Sal ons hier eenich goet gheschien. Wy kind'ren weten immer wel, Dat wy haer deden groot ghequel: Dat wy haer deden groote pijn, Eer wy dus groot gheworden zijn? Hoe dickmael waren sy bedruckt, Om dattet somtijdts qualijck luckt? Hoe dickmael waren sy bedroeft, Om dat het lichaem veel behoeft? Hoe dickmael waren sy beducht? Hoe dickmael hebben sy gesucht? Wanneer als Godt den zegen nam, Wanneer ons yet wat overquam? Wel aen dan ghy die kinders zijt, Bedenckt dit in u hert altijdt, En laet met daden zijn betoont, Dat dit met eere werdt beloont. Vorige Volgende