en Wierum en Ds. J. Crans, pred. te Morra (bev. t. 1 Tim. IV:16). Reeds den 10en Mei d.a.v. nam hij afscheid van deze gemeente wegens vertrek naar Kantens (t. Fil. I:27a), waar hij op 2en Pinksterdag 1 Juni 1789 intrede deed (m. Mt. XVII:5b. ‘Hoort Hem’, na voorafgegane bevestiging door Ds. H. Blankstein, van Huizinge, Ds. A.J. Costerus, van Rottum en Ds. G.J. Hulsewé van Stitswerd, van wie laatstgen. de bev. preek hield (t. Col. I:28). Hij diende zijn tweede gemeente bijna 57 jaar, de laatste jaren echter bijgestaan door den hulpprediker W. van der Tuuk, die 28 Maart ook zijn opvolger te Kantens geworden is. Met ingang van 1 Apr. 1846 verkreeg hij s.h. emeritaat, den 15en Maart te voren hield hij zijn afscheidsrede (t. Rom. X:1). Als emeritus vestigde hij zich metterwoon te Veendam, waar hij op ruim 88jarigen leeftijd overleed.
Hij heeft zich doen kennen als vurig patriot, als overtuigd tegenstander van het kerkelijk gezag der drie Formulieren van Eenigheid en daarbij als scherp gekant tegen de Afgescheidenen van 1834.
Zijn eerste publicatie was een politieke preek, verschenen onder den titel: De schuld der misleide Oranje vrienden verzacht, en de gezamentlijke Ingezetenen der Ommelanden tot eendracht opgewekt naar aanl. v. Joann. VI:12 door den Burger J. van der Linden, pred. te Kantens. Gron. 1795. 8o. (Boekz. 1795a. 526). - Vele jaren later liet hij daarop volgen: Tweetal Leerredenen over de Christelijke Leer, rakende de regtvaardiging uit genade door het geloof, n. aanl. v.d. XXIII en XXIVste. Afd. van den Heidelbergschen Catechismus. Gron. 1814. 8o. In deze preeken beweegt de schr., anders dan in de eerstgen. preek, zich op leerstellig terrein. Ook deze uitgave wekte, evenals de voorafgaande aanstoot. De Theologische Faculteit van Groningen plaatste in de Boekzaal (Jrg. 1814a, 347) een publicatie d.d. 12 Maart 1814 (onderteekend door haar Decaan Prof. H. Muntinghe), waarin zij verklaarde, eerst na de uitgave der Twee Leerredenen met bevreemding de Voorrede gelezen hebbende, het haar plicht te achten het publiek in herinnering te brengen, dat haar approbatie van die uitgave ‘eenig en alleen de twee Leerredenen’ betrof. In een kort daarop in hetzelfde maandschrift geplaatste bespreking van deze uitgave wordt na een paar loffelijke opmerkingen aan het adres van v.d. L., afgezien van de voorrede, de inhoud dezer leerredenen onsympathiek genoemd. Ze zullen zoo heet het ‘eer dienen om verbittering dan om verbetering, en verwijdering en geen vereeniging te veroorzaken’ (Boekz. 1814a, 372-374)
Zeven jaar later gaf hij in het licht Leerredenen, uitgesproken bij gelegenheid der plegtige opening van de kerk, voor de Herv. gem. te Kantens, op Zondag den 29 Apr. 1821. Gron. 1821. 8o.
Daarna volgde zijn Proeve eener vrije behandeling van den Heidelbergschen Catechismus in den geest van het gezuiverd Christendom overeenkomstig het beginsel der Kerkhervorming. Gron. 1825-1826. 4 dln. 8o 2e dr. ald. 1834-1835. 8o. Hierin gaf hij reeds duidelijk blijk van zijn opvatting, dat namelijk in den Heid. Cat. het beginsel der Hervorming nog niet voldoende was doorgevoerd en het derhalve de taak der nieuwere theologie bleek dit verder te ontwikkelen.
Pas in 1834, het jaar der Afscheiding, deed hij meer van zich hooren. Van rechtzinnige zijde was in de eerste jaren na 1830 de aanklacht gerezen tegen alle predikanten, die min of meer in evangelisch-vrijzinnigen trant leerden, dat zij hun eed op de Formulieren van Eenigheid braken en gestolen brood aten. Hiertegenover gaf de Groningsche hoogleeraar Dr. P. Hofstede de Groot zijn Gedachten over deze beschul-