van deze bewerking (het eenige dat verschenen is) werd deze later door anderen voortgezet, maar ten slotte in hs. afgekeurd door een commissie, bestaande uit drie deskundigen (onder wie Lenting), van Regeeringswege aangewezen om het werk te keuren.
Onder toezicht van Lenting en van den Engelschen Zendeling Medhurst verscheen in 1835 de uitgave van een Nieuw Testament in het Laag-Maleisch, die wèl zeer geschikt was voor Oost-Java, maar voor de Molukken minder bruikbaar was vanwege de vele Javaansche woorden en uitdrukkingen, die erin voorkomen.
Na zijn terugkeer in Nederland in Maart 1835 werd hij toegevoegd aan de in dat jaar in het leven geroepen ‘Commissie tot bevordering der studie van de Maleische taal’ met de bedoeling dat de zendelingen vóór hun vertrek zich reeds hier te lande in die taal zouden oefenen. ‘Met ongemeene vaardigheid’ had Lenting uitvoerige rapporten uitgebracht omtrent alles wat op de in het Maleisch verschenen Christelijk godsdienstige letterkunde betrekking had. De Commissie maakte zich al aanstonds verdienstelijk door op een bij Wyt en Zonen te Rotterdam opgestelde Maleische pers duizenden schoolboekjes en ‘Kleine Stukjes’ te laten drukken. Voor deze laatste leverde ook Lenting ijverig copie.
De Utrechtsche hoogeschool bevorderde hem do 20 Juni 1828 tot Doctor honoris causa in de Godgeleerdheid. De Regeering erkende zijn verdiensten door zijn benoeming tot Ridder in de Orde van den Ned. Leeuw.
Voorts was hij President van het Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Batavia, Secretaris van het medewerkend Javasche Zendeling-Genootschap (zie Verslag 1830) en ‘Aalmoezenier bij het Genootschap van Waterloo’ te Batavia.
Hij was gehuwd met mej. Arnoldine Adriana Buyskes, die hem op bijna 86-jarigen leeftijd den 26en Mei 1874 te Voorst door den dood ontviel, hem nalatende een zoon, mr. L. Ed. Lenting, rechter in de Arrond. Rechtbank te Zutphen, lid van de Tweede Kamer der Staten-Gener., enz., kinderloos overl. te 's-Gravenhage 20 Nov. 1881, en een dochter overl. te 's-Gravenhage 20 Oct. 1904, geh. m. Mr. F.M.C. Pels Rycken.
Gegraveerde portretten van D. Lenting zijn niet bekend.
Van zijn hand zagen het licht: Twee gelegenheidsleerredenen, de eene bij de jaarl. feestviering van het Genootschap van Waterloo te Batavia gevestigd, op den 19. Juny 1826, en de andere bij de viering v. 's Konings geboortedag invallende op Zondag den 24. Aug. 1823. Bat. Z.j. - Leerr. over het onwaardeerbaar Voorregt hetwelk kinderen genieten, wanneer God hun deugdzame ouders geschonken heeft (n. aanl. v. Spr. XX vs. 7), in: Boekz. 1827a, 433-452; in afzond. uitg. Batavia. Z.j.
Ook in een bundel van 14 Leerredenen (1838) van W.L. Krieger, J.H. Worst e.a. komt van Lenting een leerrede voor.
De door hem met Medhurst bezorgde uitgave van het N. Testament in het Maleisch (met Romeinsche letters gedrukt) is getiteld: Segala Soerat Perdjandjian Bahroe maha toehan Kita-orang Jesus Kristus, tersalin kapada bahara Malajoe. Bat. 1835. 8o (Bibl. N. Lett.). Zie Tijdschr. v. N.-I., II, 2, blz. 107. Voorts bewerkte hij een tweede uitgave, door hem voorzien van taalkundige en kritische aanmerkingen en van conjecturen, van een Maleisch geschrift, waar van de eerste, minder kritische uitgave in 1822 bezorgd was door P.P. Roorda van Eysinga. Die van Lenting is getiteld: Geschiedenis van Sulthan Ibrahiem, zoon van Adaham, Vorst van Irakh. Breda 1846. 4o (Univ. Bibl. Leiden).
Litteratuur: v. Troostenburg de Bruyn, Biogr. Wdb. O.I. Pred., blz. 260. -