7en Dec. 1783 zijn vijftigjarige bediening (t. Ps. LXXI:17, 18). Emeritus verklaard wegens toenemende verzwakking en vermindering van zijn geheugen hield hij 17en Mei 1785 zijn afscheidsprediking, waarna hij zich metterwoon vestigde in zijn geboorteplaats Oosterlittens, waar zijn zoon Hugo Martinides destijds predikant was. Aldaar overleed hij den 18en Oct. 1789.
In 1736 maakte hij deel uit van de Synode te Harlingen, in 1741 was hij Deputatus Synodi ad causas, in 1743 scriba van de Synode te Harlingen, in 1748 correspondent naar Gelderland en in 1750 lid van de Synode te Harlingen.
Hij huwde te Sneek den 20en Maart 1740 met Alida Huydekoper, gedoopt te Leeuwarden 1 Dec. 1715, die hem als weduwe overleefde († te Oosterlittens 27 Aug. 1798) met één zoon (zie boven) en twee dochters.
Van hem zijn geen portretten bekend.
In de kleine gemeente van ruim 300 zielen en een behoorlijk tractement, die hij bijna 52 jaar diende, was hij wel de aangewezen persoon, om rustig het werk samen te stellen, dat in 1751 te Leeuwarden het licht zag onder den titel: Naamlijst der Eerw: Heeren Predikanten, Dewelke zedert den tydt der Reformatie tot in den jare 1751 den H. Dienst des Euangeliums, zo binnen de Stad Leeuwarden als ten platten Lande in de Dorpen, behorende onder het Ressort van de Eerw: Classis van Leeuwarden, hebben waargenomen. Met aanwysinge van hare Standplaatsen, den tydt harer Bedieningen, Verroepingen, Versterven en andere Aantekeningen meer. Alles uit de Echte stukken zo veel doenlijk was opgestelt, in ordere gebragt, en in 't ligt gegeven. Waar nog bykoomt een volkomen Register der Namen volgens het A, B, C, 8o. (Nat. Bibl.) Met ‘Opdragt aan het Eerw. Classis v. Leeuwarden en Voorberigt’.
Litteratuur: Laurman, Pred. Cl. Leeuw., blz. 95. - Romein, Pred. Friesl., reg. (i.v. Martinus L. en Martinus L. Hugoz). - v. Veen, Aanv. en Verb. Romein, blz. 33. - J. Loosjes, Het Friesche predikantengeslacht Laurman, 1580-1930. In: N. Rott. Crt. 19 Juli 1931. Ocht. Bl. A, p. 1. - Reitsma en v. Veen, Acta. VI, reg. - Boekz. 1789b, 606; 1790b, 57-60. - Nederl. Patriciaat XI (1920), blz. 136-140.