Toen den 14en Apr. 1885 te Sneek een Friesche ‘Gereformeerde Predikanten-Vereeniging’ werd opgericht, sloot hij terstond zich daarbij aan. Later toonde hij zijn sympathie met de geschorste kerkeraadsleden te Amsterdam en elders, die in doleantie waren gegaan. En op 7 Dec. 1886 verbrak hijzelf met zijn kerkeraad den band met de Synodale organisatie, daarin gevolgd door de groote meerderheid der gemeente. Ondanks het feit, dat hij daarop geschorst en vervolgens den 14en Maart 1887 uit zijn ambt ontzet was, bleef hij in het kerkgebouw preeken, totdat door het ingrijpen van twee kerkvoogden, die niet mee doleerden, met het college van notabelen begin Juli 1887 daaraan een eind werd gemaakt. Ook buiten zijn gemeente trad hij sterk op den voorgrond als wegbereider voor de Doleantie, zoodat hij terecht kan genoemd worden een der pioniers van deze beweging in Friesland.
Als predikant van de Ned. Gereformeerde Kerk (doleerende) bleef Langhout te Anjum werkzaam, totdat hij als zoodanig een beroep had aangenomen naar Haarlem. Hier bevestigde hem den 20en Jan. 1889 Ds. B. van Schelven, pred. te Amsterdam (m. 1 Petr. I:5; intr. m. Ps. LI:20; afsch. te Anjum 13 Jan. m. Hand. II:42). Van Haarlem vertrok hij naar Groningen, waar hij den 20en Oct. 1895 intrede deed (m. Zach. I:16); afscheid te Haarlem 13 Oct. m. Ps. CXLIII:2). Hier maakte hij veelszins moeilijke jaren door. Hij berokkende daarbij zijn vrienden veel leed doordat het hem niet mogelijk was het evenwicht te bewaren tusschen zijn inkomsten en de uitgaven voor zijn huiselijk leven, een euvel, dat eerst na zijn vertrek uit Anjum zich bij hem gelden deed. Het leidde ertoe dat hij na bijna twaalf jaren onder bittere omstandigheden de stad Groningen moest verwisselen voor een buitengemeente en den 8en Sept. 1907 intrede deed (m. Habak. III:2) te Drogeham, waar een paar honderd hutbewoners sedert 1887 een gemeente, Drogeham B, uitmaakten. Hier openbaarde zich al spoedig bij hem een ernstige ziekte, ingewandskanker, waarvoor hij begin Jan. 1908 in het ziekenhuis te Groningen een pijnlijke voorloopige operatie onderging. Nog tweemaal daarna (in Febr.) vervulde hij een namiddagbeurt te Drogeham (de laatste maal m. 2 Cor. V vs. 5 als tekst). Vier weken later, den 23en Maart 1908 overleed hij aldaar.
Langhout was iemand van eigen type. Hij was geen man van studie, maar wel zeer algemeen ontwikkeld en bijzonder gevat. Tot de gaven, hem geschonken, behoorde ook die van den humor. Hij verstond de kunst van jong te zijn met de jongen.
Als prediker wist hij uit het Woord, door hem verkondigd, de geestelijke gedachten los te wikkelen. Zijn schoonheidszin was gebrekkig, maar vaak gaf hij blijk van een diep inzicht in de Schriftwaarheid. Hoewel hij voor zijn preeken niet lang placht te studeeren, klonk uit de practicale Bijbeluitlegging en toepassing, die zij bevatten, telkens weer een bezielend frisch geluid, dat niet naliet beslag te leggen op de jeugd. Gedurende de 33 jaren van zijn bediening vervulde hij niet minder dan 4917 preekbeurten.
Het Christelijk onderwijs vond in hem een vurig pleitbezorger. In het belang daarvan ondernam hij menige reis. Te Lollum werd een jaar na zijn komst aldaar een Christelijke School geopend.
Ook op politiek terrein ging er sterke actie van hem uit. Door zijn invloed werd de gemeenteraad van Oostdongeradeel omgezet.
Ondanks den tegenstand, dien hij in niet geringe mate ondervond, bleef hij pal-