[Johan Herman Landwehr]
LANDWEHR (Johan Herman), geboren te Leiden den 4en Maart 1864 en opgegroeid in de sfeer van den ouden Ds. J.H. Donner, destijds predikant bij de Chr. Gereformeerde gemeente aldaar, studeerde met de begeerte predikant te worden aan de Theologische School te Kampen, waar hij in 1886 tot candidaat werd bevorderd. In hetzelfde jaar den 7en Nov., werd hij door bovengen. Ds. Donner bevestigd als predikant bij de toenmalige Chr. Gereformeerde Gemeente te Monster. In 1892 verbond hij zich aan de Gereformeerde Kerk te Sneek, waar in het volgende jaar de samen smelting van de Kerken der Doleerenden en der Afgescheidenen plaats had. Hij kwam daar in een tijd van geweldige sociale spanningen en wist er aan het volk, dat een geheel ander type vertoonde dan dat van zijn eerste gemeente, goede leiding en stuur te geven. In 1894 verwisselde hij Sneek voor Rotterdam, waar hij werkzaam bleef totdat hem, om gezondheidsredenen, met ingang van 1 Mei 1925 eervol emeritaat werd verleend. Slechts in besloten kring kon hij afscheid nemen. Daarna vestigde hij zich metterwoon te Voorburg, vanwaar hij enkele weken vóór zijn dood weer naar Rotterdam verhuisde. Hier overleed hij den 29en April 1930.
Hij was een zeer geliefd prediker in de Kerken, die hij diende. Met name te Rotterdam trok hij een groot gehoor, zoowel van jongeren als van ouderen. Zijn preeken, berustende op zorgvuldige exegese bevatten nooit uiteenzettingen in de ruimte, maar gingen steeds op den man af. Geen oogenblik verloor hij zijn hoorders uit het oog. Als een veldheer zijn leger monsterde hij van den kansel zijn gemeente. Zijn prediking had iets bijzonder boeiends, iets oorspronkelijks in aanpak en opzet. Als hij klaar was met wat hij te zeggen had, hield hij op al was het nog vroeg. Preeken was zijn liefste werk. Forsch van lichaamsgestalte ontplooide hij een buitengewone werkkracht. Al het kenmerkende van zijn bedrijvig leven is samen te vatten in één woord: activiteit. Hij was geen peinzer, geen mysticus, die de dingen teer en week aanvoelt, maar man van de practijk, die hield van klaarheid en eenvoudigheid en wist aan te pakken en door te zetten. Rust gunde hij zichzelf weinig.
Ook aan het Christelijk onderwijs wijdde hij zijn tijd en gaven. Dertien jaar lang was hij leeraar aan de Gereformeerde Vormschool voor onderwijzers. Van twee Christelijke scholen was hij mede oprichter en gedurende tal van jaren voorzitter van de Vereeniging, waarvan de Chr. Hoogere Burgerschool en het Marnix-Gymnasium uitgaan. Aan deze beide gaf hij les in Geloofsleer en Hebreeuwsch. Voor den schoolraad had hij zeer vele jaren zitting in de Commissie, die het z.g.n. na-examen afnam, waarbij hij dan in Kerkgeschiedenis examineerde.
Begaafd met een helder verstand en een zeldzaam trouw bewarend en reproduceerend geheugen vond hij ondanks de drukke praxis, die de bediening van zijn ambt meebracht, gelegenheid tot veelzijdige en degelijke studie. Vooral die der Kerkgeschiedenis had zijn liefde. De vruchten hiervan, die in afzonderlijke uitgaven verschenen zijn, publiceerde hij vooraf in het orgaan ‘De Vrije Kerk’. Wat hij schreef getuigt van de vlotheid, die hem ook als auteur eigen was.
In het bezit van een niet geringe menschenkennis was de visie, die hij op de menschen had, en waarmede hij hen wist te typeeren in hun goede en kwade hoedanigheden, veelal treffend juist. Dit gaf hem in het leven een grooten voorsprong. In de vergaderingen van Kerkraad en Classis vielen zijn duidelijkheid van uitdrukking, zijn kracht van zeggen op. Zoo wist hij onwillekeurig op allen beslag te leggen en was de invloed, dien hij op de leiding en gang van het kerkelijk leven oefende, onmiskenbaar.