ernstige ziekte te kampen gehad. In 1911 moest hij, opnieuw gevaarlijk ziek geworden, maanden lang zich van allen arbeid onthouden. Zijn einde scheen toen nabij. Maar tegen veler verwachting in trad een langzaam herstel in tot dat hij zich weer in staat gevoelde zijn werk te hervatten ondanks de raadgeving van zijn vrienden daarmede nog te wachten.
Het bleek dat zijn liefde tot de Evangeliebediening hem zijn krachten had doen overschatten. Een laatste inzinking volgde en den 19en Febr. 1913 overleed hij nog vrij plotseling.
Het geheim der kracht, die van Lamers' ruim vijf-en-twintigjarigen arbeid is uitgegaan, lag in de wijze, waarop hij dien arbeid verrichtte. Met groote gaven was hij toegerust. Wat hij in woord en geschrift voortbracht, was supérieur werk, vrucht van voortdurende studie, ernstig nadenken en persoonlijk ervaren. Hij verstond de kunst om zijn gedachten zaakrijk en tevens duidelijk uit te drukken, in weinig woorden veel te denken te geven, in anderer denken perspectief te brengen. Daarbij bezielde hem het ideaal om veler oogen te openen voor de heerlijkheid der eeuwige dingen en de diepten der Schrift. Zijn ijver gold niet een of andere godsdienstige of kerkelijke richting, maar de komst van het Koninkrijk der hemelen. Moest men hem indeelen bij een theologische richting, dan zou dit zijn bij de ‘ethische’, getuige ook zijn jarenlange medewerking aan het in dien geest geredigeerde tijdschrift ‘Theologische Studiën’.
Hij was een man met vroom gemoed, een karakter, een persoonlijkheid. In die persoonlijkheid lag mede en niet het minst het geheim zijner kracht. Van al wat op transigeeren geleek en van wat hem ‘verleugening’ toescheen, had hij een hartgrondigen afkeer. In strijd met oprechte vroomheid achtte hij ‘dat drukte -maken, ook in geestelijken zin, dat er speciaal op schijnt aangelegd, om zich buiten bereik van God te houden’. In zijn openhartigheid maakte hij van zijn gevoelens geen geheim. In zijn aanvaarden van de uitspraken der moderne Bijbelcritiek ging hij meermalen verder dan anderen, die overigens zijn standpunt in dit opzicht deelden, en plaatste hij een uitroepingsteeken, waar zij een vraagteeken zetten. In 't algemeen trouwens toonde hij zich critisch aangelegd. Maar ondoordacht was zijn critiek nooit. Napraten van wie ook was hem vreemd. Maar bij zelfstandigheid van eigen overtuiging had hij een open oog voor anderer behoeften en opvattingen.
Het was verklaarbaar, dat hij velen afstootte en vaak scherp en eenzijdig beoordeeld werd, maar ook dat hij tal van warme vrienden had, die hem zeer hoog achtten en liefhadden en ook in zijn gebreken gaarne droegen.
Voor wie hem kenden, was hij een goedhartig, uiterst voorkomend man. Zijn vrienden roemden zijn trouw. In menig opzicht deed hij sterk denken aan zijn vader. Wat hij bij diens geopend graf uitsprak mocht op hemzelf van toepassing heeten: hij ‘liet zich niet door menschen leiden; nog minder door menschen misleiden; hij liet zich alleen leiden door God.’
W. Lamers huwde te Utrecht den 7en Juli 1887 met Wilhelmina Collard, dochter van Frederik Marinus Collard, Kolonel der artillerie en van Maria Petronella d'Aumerie. Na haar overlijden te Goes 22 Nov. 1898, hertrouwde hij te Rotterdam 27 Juli 1911 met Mej. M.C. Jansma van der Ploeg, die hem overleefde.
Van hem zag het licht:
Feestrede, geh. in de Groote Kerk te Goes, op uitnoodiging v.d. plaatselijke com- |