heeft hij als inwoner van Middelburg ook in zijn later leven, zooals zijn geschriften bewijzen, de theologische studie niet laten varen. In de Acta van den Middelburgschen Kerkeraad (24 Sept. 1677) staat opgeteekend dat ‘D. van Laken verkozen tot ouderling weigerig blijft het ambt aan te nemen’.
Evenmin als zijn geboortejaar laat zich het jaar van zijn overlijden vaststellen.
Van hem zijn geen portretten bekend.
Van W. van Lake zag het licht:
[Anoniem] Over de vergevinge der sonden, den vaderen onder het Oude Testament van Godt geschiedt. Middelb. 167? (v. Doorninck, Verm. en naaml. Schr. II. No. 2807). |
Onder eigen naam:
Bewys en Verdedigingh van de Waerheyt en Godlyckheit der Heylige Schriftuere en der Religy daer in begrepen. Middelb. 1676. 8o. - Hetzelfde werkje is vier jaar later bij denzelfden drukker uitgegeven onder dezen titel: G.V.L. MZ., Schriftuer's Godlyke Authoriteyt, soo uyt haar eygen natuer, als van elders, kragtelyk bewesen en verdedigt, tegens Atheisten, Heydenen, Joden, Turken en Papisten. Middelb. 1680. 8o. Een latere uitg. onder denzelfden titel verscheen te Amsterdam. 1739. 8o onder den naam: Guilielmus van Lake MZ. (Cat. v.d. Bibl.-Thierry in Kon. Bibl., blz. 38). - Het Geroup van Weduwen en Weesen ten Hemel enz. Vliss. 1678. 8o. - De Teykenen der Tyden, in drie onderscheydene Periooden, loopende soo voor, met, als ook na de komste van den Messias enz. Middelb. 1684. 8o. - De Vertroostinge Israels enz. Middelb. 1684. 8o. - De Smerten des Messie, en deszelfs Heerlykheid daar op volgende. Grondig tegen de Joden vertoont door een geheele Verklaringe v. die voordeftige Prophetie v. Jezaias, beginnende met Cap. 52. 13 en eindigende met het laatste vers v. Cap. 53. En worden tot dien einde klaar, en duidelijk wederlegt alle de verkeerde uitleggingen, die in der voornaamste Jodenschriften, en ook bij andere ter verydelinge v. die Prophetie te vinden zijn. Amst. 1701. 8o. (Boekz. 1700b, 543, 544). De meeste dezer geschriften zijn uiterst zeldzaam. |
Dat hij ook een geschrift over den Heidelbergschen Catechismus heeft uitgegeven, blijkt uit een Catechismus-vers van den kreupelrijmer Willem Swart uit het midden der 18e eeuw, waarin deze regel voorkomt: ‘Hoe lieflyck klinckt Uw stem, o Lake, mij in d'ooren.’ Schotel, die van dit vers van Swart een fragment overneemt, verwijst bij dezen regel naar: G. van Lake, Over den Catech. 8o. De volledige titel wordt niet vermeld. (Schotel, Gesch. Heid. Cat. blz. 327). |
Litteratuur: de la Rue, Gelett. Zeel., blz. 84, 85. - Nagtglas, Levensber. II, blz. 9. - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 339. - Molhuysen en Kossmann, N. Biogr. Wdb. X, k. 502. (Art. v. Dr. G.A. Wumkes). - Mededeel, v. Ds. M. van Empel, Bibliothecaris van de Prov. Bibliotheek te Middelburg.