woordig geslacht. Zijn verdiensten werden niet alleen door het Zeeuwsch genootschap erkend: ook het Provinciaal Utrechtsch en het Haagsche Genootschap namen hem onder hun leden op.
Behalve het reeds genoemde, is van Kuipers' hand in druk verschenen: Brief van Irenophilus over de voorrede van zijn vriend Broes, vóór zijn uitgave der leerredenen van Prof. Curtenius over den Heidelbergschen Catechismus (1790). Een uitlating in die voorrede werd namelijk door sommigen als verregaande ketterij gebrandmerkt (vgl. boven, dl. I, blz. 635) en gaf aanleiding tot een regen van pamfletten vóór en tegen den schrijver (zie een opsomming van titels bij Schotel, Kerkel. Dordr., II, 617-620). Van Doorninck meent, dat het geschrift van Kuipers waarschijnlijk het boekje is, aangehaald bij IJpey en Dermout, Gesch. N.H.K., III, aant. 941, blz. 284. - Gewigtig voorstel aan mijne landgenooten. - Voorrede vóór de vertaalde Geschiedkundige verhandeling over de Heidens enz., door H.M.G. Grellman (Dordr. 1791). - Volgens Van Doorninck heeft Kuipers misschien ook onder het pseudoniem ‘Theophilus’ gepubliceerd: Op het Kersfeest (Utr. 1791), Op het Paaschfeest (Utr. 1792), Op het Hemelvaartsfeest (Utr. 1797) en Op het Pinksterfeest (Utr. 1797). Het is echter niet zeker, of Van Doorninck daarmede Kuipers bedoelt, aan wien dit artikel gewijd is. In de bibliotheek der Maatsch. v. Ned. Letterk. zijn nog twee brieven van Kuipers aanwezig, nl. één, gericht aan een onbekende te Vlissingen en de ander aan M. Tydeman, aldaar.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., IX, 561. - Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb., 443. - Glasius, Godg. Ned., II, 317-320. - Schotel, Kerkel. Dordr., II, 603-620. - Sepp, Pragm. Gesch. Th., 129. - Bouman, Godgel., 208. - Mnemosyne, IV, 215 vv. - Busken Huet, Litt. Fant., 4e reeks, IX, 17, 25-27, 50. - V. Doorninck, Verm. en Naaml. Schr., I, 309, 588. - Cat. Letterk., Handschr., blz. 63. - Alb. Stud. Rh. Tr., 168.