[Andreas Kok]
Kok (Andreas), geboren te Alkmaar uit het huwelijk van A. Kok, stads-bode, en van Maria de Koning, werd ald. gedoopt den 18en Jan. 1739. Den 5en Juli 1756 ingeschreven als student te Leiden, legde hij den 20en Juli 1762 met gunstig gevolg het praeparatoir en den 31 en Mei 1763 het peremptoir examen af voor de classis van Alkmaar. Nadat in Maart een op hem uitgebracht beroep naar Petten was geïmprobeerd, volgde een ander, naar Bergen (cl. Alkmaar), waar hij den 26en Juni bevestigd werd door Ds. C. Stuurman, pred. te Alkmaar (m. Ps. LXVIII:12; intr. m. 1 Sam. III:19-21). Den 14en Jan. 1776 preekte hij, na bijna twaalf en een halfjarig verblijf in haar midden, afscheid (m. 1 Thess. III 12) wegens vertrek naar Winkel, waar hij den 21en d.a.v. bevestigd werd door Ds. S. Blom, pred. te Schoorl (m. Jes. LVIII:12; intr. m. Hand. XIII:11). Den 3en Sept. van datzelfde jaar beriep Durgerdam hem. Naar aanleiding hiervan werd hem van de gemeente te Winkel verhooging van zijn tractement met f 100 aangeboden; hij bevond zich in die dagen juist te Alkmaar; toen eenigen van de regenten hem hun besluit kwamen meedeelen, vernamen zij, dat hij voor het beroep had bedankt. Ook voor de tractementsverhooging bedankte hij, waarop hij echter van het plaatselijke bestuur ‘een zeer aangenaam present’ kreeg. De eerste maal daarna predikend, behandelde hij Gal. IV:19. Toch duurde zijn verblijf aldaar slechts 20 maanden. Den 14en Sept. 1777 had zijn afscheid plaats (t. 1 Cor. XVI:23, 24), en den 28en d.a.v. zijn bevestiging te Beemster door Ds. J.C. Zoutmaat, pred. te Oosthuizen (m. Mal. II:7; intr. m. Hoogl. I:9). Aldaar was hij maar één jaar werkzaam. Na er afscheid te hebben gepreekt den 11en Oct. 1778 (m. Jud. : 20, 21) volgde zijn bevestiging te Deventer den 1en Nov. door Ds. J.W. Kraals, pred. ald. (m. 1 Cor. III:7; intr. m. Jes. LV:5). Niet zonder moeite scheidde hij van deze gemeente om een beroeping naar Utrecht
op te volgen, waar hij den 24en Nov. 1782 bevestigd werd door Ds. J. Hinlopen, pred. ald. (m. Openb. II:2a; intr. m. Jes. XL:11a; afsch. te Deventer 10 Nov. m. 2 Petr. III:18). Te Utrecht bleef hij werkzaam totdat hij in 1814 wegens toenemende verzwakking eervol emeritaat verkreeg. Nog vóór het eind van datzelfde jaar, den 29en Dec., overleed hij aldaar.
Bij zijn gemeenten en ambtgenooten was hij zeer geliefd. Volgens zijn eigen verklaring bij gelegenheid van zijn 25-jarige bediening te Utrecht was de geestelijke leiding, die hij ook aan studenten aldaar gaf, niet zonder vrucht. Bij deze zelfde gelegenheid bad hij den hoogleeraren en allen, die onderwijs gaven toe, dat zij de Kerk mochten dienen ‘in getrouwheid aan Gods Woord en aan de Leer van onze rechtzinnige Belijdenis.’
Den 20en Sept. 1795 had Kok, bekend als vurig Oranjegezind, bij de Bataafsche Omwenteling te Utrecht, een ruwen aanval te verduren van den kant van vier dronken Patriotten uit de menigte. Terwijl hij aan den ingang van zijn woning stond drong dit viertal naar binnen en mishandelde hem, waarbij zij hem den pruik van het hoofd trokken. Toen in allerijl gehaalde hulp opdaagde, namen drie hunner de vlucht. (Nav. XLVI (1896), blz. 637).
Hij fungeerde als scriba der Prov. Synode van Overijsel te Vollenhove, aangevan-