rekenschap in zijn geschrift over Christus' plaatsvervangend lijden naar leer en Schriften (zie ond.). Hierin stelde hij de kerkleer voor als z.i. gevaarlijk en bedriegelijk, omdat de Schriftleer volgens hem geen onweerstaanbare roeping kende, noch plaatsvervangend sterven, evenmin voor enkelen als voor allen, noch geestelijke onmacht, noch eenige verkiezing. Reeds vroeger had hij betoogd (in De Christen, no. van 15 Sept. 1883) geen enkelen Bijbeltekst meer te zien, waarin de verkiezing geleerd werd, ‘zooals die door de Gereformeerde vaderen in navolging van Calvijn, en, door dezen in navolging van Augustinus, die door de heidensche leer van het fatalisme geleid werd, is vastgesteld geworden.’
Kloekers' geschrift werd van Baptistische zijde bestreden door J. de Hart in een referaat: De verzoening (1. juridisch, 2. ethisch, mystisch); in dr. verschenen z. jr. en pl.
De beginselen van Kloekers veroorzaakten in de gemeente te Stadskanaal de uittreding van een kleine groep, in die te N.-Pekela hadden zij een scheuring ten gevolge, waarna Kloekers met zijn aanhangers de kerk behielden en de anderen elders vergaderden, totdat na zijn verscheiden beide partijen zich vereenigden. Kloekers overleed te N. Pekela den 10en Oct. 1893.
Hij was iemand van ijzersterk gestel, dat hem tot veel arbeid in staat stelde. Vlot in het spreken en in den omgang, krachtig in het getuigen, beginselvast in het stuk van Doop en Avondmaal, wist hij invloed te oefenen. Ondanks zijn afwijkende gevoelens, die in den kring der Baptisten zooveel beroering verwekten, was hij een ernstig Schriftonderzoeker. Onder de figuren, die de vestiging van het Baptisme hier te lande bevorderd hebben, bekleedt hij een voorname plaats.
Hij was gehuwd 1o. met Annichje Louman, die zeer kort na beider aankomst te Shanghaï overleed; 2o. den 23en Sept. 1870 met Karsina Hovingh Wichers, weduwe van den eersten Baptistischen leeraar in Nederland, Dr. Johannes Elias Feisser (zie hiervóór Dl. III, blz. 29-32).
Van hem bestaat een portret ao 1854, te halver lijve, rechts. Lith. d. H. Ringeling fol. (vgl. v. Someren, Cat. v. Portr. II, No. 2977.) Ook komt een portret van hem voor in het weekblad De Christen, orgaan der Unie van gemeenten van gedoopte Christenen (Feestnummer v. 5 Juli 1906). Van dit orgaan, waarvan het eerste nummer 15 Jan. 1882 verscheen, was hij zelf redacteur geweest. Aan het Baptistisch maandblad Titus, een stem uit de gemeenten van gedoopte Christenen in Ned., gewoonlijk Baptisten genaamd (1869-1872) werkte hij mede.
Afzonderlijk zag van hem het licht:
Open Brief aan Dr. J.H. Gunning, Th. Dr. en Pred. te 's Hage, over ‘Waarheid in de taal’, Pekela. Z. jr. (N. aanl. v.e. opstel van Gunning get. Waarheid in de taal in het Zondagsnummer v. De Standaard v. 1 Febr. 1874. Op verontwaardigde wijze bestrijdt Kl. in dezen Open Brief de kinderbesprenging, als volstrekt onschriftuurlijk. Hij spreekt hier G. aan met ‘Mijn Heer’. Diens antwoord verscheen in De Standaard, Zondagsbl. 3 Mei 1874. Vgl. J.H. Gunning J. Hzn., Prof. Dr. J.H. Gunning, Leven en Werken. II2, blz. 557-558). - Voorts: Jezus alleen. Pekela. Z. jr. - Het plaatsvervangend lijden v. onzen Heere Jezus Christus. Z. pl. en jr. (Burgersd. & Niermans, Bibl. Theol. et Philos., No. 8411). |
Litteratuur: G.A. Wumkes, De opkomst en vestiging v.h. Baptisme in Nederl. (Sneek. 1912) (reg.) - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., II, k. 687-688 (art. Dr. G.A. Wumkes).